V5 17-12-2021

Programa de hoy
1. Repasar vocabulario del cuerpo
2. El complemento indirecto
3. Formas irregulares del pretérito indefinido
1 / 20
suivant
Slide 1: Diapositive
SpaansMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

Cette leçon contient 20 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Programa de hoy
1. Repasar vocabulario del cuerpo
2. El complemento indirecto
3. Formas irregulares del pretérito indefinido

Slide 1 - Diapositive

El cuerpo humano

Slide 2 - Carte mentale

El cuerpo humano

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Diapositive

Unidad 8
Descripciones: beschrijvingen
- Je leert de lichaamsdelen benoemen in het Spaans
- Herhaling bijvoeglijk naamwoorden
- Je leert jezelf of een ander fysiek beschrijven
- Herhaling ww ser / estar / tener

Slide 5 - Diapositive

1. ¿Cuántos .... tienen las manos? hombros/dedos
2. Usamos nuestras .... para bailar. (piernas/pecho)

Slide 6 - Diapositive


Utilizamos nuestros......
para oír.

Tengo .... largo.


2. El niño tiene ..... grandes. (ojos/orejas)
1. Tengo ...... largo y moreno. (pelo/boca)

Slide 7 - Diapositive

Slide 8 - Diapositive

Verbos relacionados al cuerpo
1) Oler: ruiken 
Relacionado al sentido del olfato (reuk).
(huelo, hueles, huele, huele, olemos, oléis, huelen).
2) Probar (ue): proeven
Relacionado al sentido del gusto (proeven)


3) Tocar (voelen) y sentir (ie) (voelen). 
Relacionados al sentido del tacto (tasten/voelen).
4) Escuchar / oír (oigo, oyes, oye, oímos, oís, oyen).
Relacionados al sentido del oído (gehoor)
5) Ver/mirar relacionado al sentido de la vista (zicht)

Slide 9 - Diapositive

Objeto indirecto Meewerkend voorwerp
Wat is een 'meewerkend voorwerp in het Nederlands? Noem 1 voorbeeld.

> Het voorzetsel 'aan' of 'voor' kan bijna altijd worden weggelaten of toegevoegd bij het meewerkend voorwerp. Bijvoorbeeld: Ik geef (aan) jou een boek.


Slide 10 - Diapositive

El objeto indirecto
- ¿Recuerdas el verbo gustar?
Este verbo especial se conjuga con pronombres indirectos.

Muchos verbos se conjugan con objeto indirecto...
Parecer, doler, aburrir, dar a (geven aan), etc, etc

Slide 11 - Diapositive

Conjuga el verbo GUSTAR

Slide 12 - Question ouverte

Slide 13 - Diapositive

(a mí)
me
duele/duelen
(a ti)
te
duele/duelen
(a él/ella/usted)
le
duele/duelen
(a nosotros)
nos
duele/duelen
(a vosotros)
os
duele/duelen
(a ellos/ellas/ustedes)
les
duele/duelen
wie heeft er pijn?
Wat doet pijn?
Het meewerkend voorwerp moet er bij.

Slide 14 - Diapositive

Het meewerkend voorwerp staat direct voor de persoonsvorm
  • ¿Me das un vaso de agua?
  • No me gustan las patatas fritas.
  • Mis padres me han regalado un libro.

Slide 15 - Diapositive

Het lijkt (parecer) me een goed idee

Slide 16 - Question ouverte

(De) talen interesseren ons

Slide 17 - Question ouverte

Het meewerkend voorwerp komt direct achter...
Een heel werkwoord:
  • Voy a comprarte un regalo (of: te voy a comprar un regalo)
Een gebiedende wijs:
  • ¡Dale el vaso! ¡Cómprame el libro!

Slide 18 - Diapositive

Leg ons de grammatica uit! (explicar)

Slide 19 - Question ouverte

¡A trabajar!
Haz los siguientes ejercicios 6a + b, 10 b + c + 14 en 15

Deberes:
- Bestudeer alle woordjes van hoofdstukken 3 en 4
- Maak deze opdrachten af

Na de vakantie maken we het hoofdstuk af! 

Slide 20 - Diapositive