Presentperfect or Pastsimple

Present perfect vs. Past simple


When do you use which one?
1 / 19
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 19 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Present perfect vs. Past simple


When do you use which one?

Slide 1 - Diapositive

Learning goals:
  • At the end of the class, you know when to use the present perfect.
  • At the end of the class, you know the difference between the present perfect and the past simple.

Slide 2 - Diapositive

Herhaling: Hoe maak je ook alweer de present perfect?
A
Had + voltooid deelwoord
B
Has/have + voltooid deelwoord
C
Onregelmatig voltooid deelwoord
D
Regelmatig voltooid deelwoord

Slide 3 - Quiz

Present Perfect (2.4A)
Bestaat uit: have/has + voltooid deelwoord
Voltooid deelwoord = regelmatige werkwoorden + ed
                                               onregelmatige werkwoorden kolom 3
Ex. I have played videogames for 20 years.
       She has lived in Amsterdam since 2008.
        The cows have given milk.


Slide 4 - Diapositive

Herhaling: Hoe maak je de past simple?
A
Regelmatige werkwoorden + ed; onregelmatige kolom 2
B
Had + onvoltooid deelwoord
C
Has/have + voltooid deelwoord
D
Regelmatige werkwoorden + ed; onregelmatige kolom 3

Slide 5 - Quiz

Past simple (1.4A)
Door -ed achter het regelmatige werkwoord te zetten
of 
onregelmatige werkwoorden uit de tweede kolom

Ex. Last year, I traveled to Japan. 
       I washed my car last week.
       I saw a movie yesterday.
      

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Vidéo

Past simple vs. present perfect:
Past simple (voorbij/moment): 
  • Geeft aan dat iets in het verleden gebeurd is en nu is afgelopen.

Present perfect: 
  • Om duidelijk te maken dat iets in het verleden is begonnen, maar nog niet is afgelopen.
  • Iets is in het verleden gebeurd en het resultaat is nog steeds merkbaar. 

Slide 8 - Diapositive

Signaalwoorden:
Past simple:
  • Yesterday, last weekend, last year/month, when I was young, in 1989, three days ago, etc.

Present perfect:
  • For, since, just, already, yet, always, ever, never, how long, so far, until now, etc.

Slide 9 - Diapositive

Slide 10 - Diapositive

I ................... in France since 2019.

A
lived
B
has lived
C
have lived
D
lifed

Slide 11 - Quiz

She .............. her grandma last week.
A
has seen
B
saw
C
had seen
D
have seen

Slide 12 - Quiz

I.............. to London for two weeks.
A
went
B
goed
C
have been
D
has been

Slide 13 - Quiz

He .........married for 10 years, but is divorced now.
A
has been
B
was
C
have been
D
were

Slide 14 - Quiz

Wanneer gebruik je de past simple?

Slide 15 - Question ouverte

En wanneer gebruik je de present perfect?

Slide 16 - Question ouverte

Past simple vs. present perfect:
Past simple (voorbij/moment): 
  • Geeft aan dat iets in het verleden gebeurd is en nu is afgelopen.

Present perfect: 
  • Om duidelijk te maken dat iets in het verleden is begonnen, maar nog niet is afgelopen.
  • Iets is in het verleden gebeurd en het resultaat is nog steeds merkbaar. 

Slide 17 - Diapositive

Your turn:
Go to the site and try to make the exercises.

Kijk goed of iets al is afgelopen of nog bezig is. 
Denk aan de signaalwoorden!

Slide 18 - Diapositive

Slide 19 - Lien