Cette leçon contient 28 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 35 min
Éléments de cette leçon
Slide 1 - Diapositive
I know which grammar items I need to practice.
I know which grammar items are easy peasy.
(present simple/present continuous/past simple) (much and many/possessive)
Slide 2 - Diapositive
Present Simple Wanneer gebruik je de Present Simple?
A
Wanneer iets altijd, nooit of regelmatig gebeurt.
B
Wanneer iets nu bezig of aan de gang is.
C
Wanneer iets in het verleden is gebeurd.
D
Wanneer iets in het verleden is begonnen en nu nog bezig is.
Slide 3 - Quiz
Wat zijn signaalwoorden voor de present simple?
A
(right) now, at the moment
B
already, yet, since, for, just
C
last week, in 1962, three years ago
D
always, ever, never, often, usually, every day
Slide 4 - Quiz
Present simple:
Wat is de regel van de present simple?
A
ww + - ed
B
shit = bij she/he/it : ww +-(e)s
C
vorm van to be + ww+-ing
Slide 5 - Quiz
Maak drie zinnen in de Present Simple. Maak een bevestigende, ontkennende en een vragende zin. Er komen drie zinnen in totaal. (My mother/walk)
Slide 6 - Question ouverte
Present Continuous Wanneer gebruik je de Present Continuous?
A
Wanneer iets altijd, nooit of regelmatig gebeurt.
B
Wanneer iets nu bezig of aan de gang is.
C
Wanneer iets in het verleden is gebeurd.
D
Wanneer iets in het verleden is begonnen en nu nog bezig is.
Slide 7 - Quiz
Wat zijn signaalwoorden voor de present continuous?
A
(right) now, at the moment
B
already, yet, since, for, just
C
last week, in 1962, three years ago
D
always, ever, never, often, usually, every day
Slide 8 - Quiz
Present continuous:
Wat is de regel van de present continuous?
A
hele ww+ -ed
B
shit = hele ww+ -s
C
vorm van to be (am/are/is) +
hele ww+ -ing
Slide 9 - Quiz
Maak drie zinnen in de Present Continuous. Maak een bevestigende, ontkennende en een vragende zin. Er komen drie zinnen in totaal. (My sister and I/listen)
Slide 10 - Question ouverte
Simple Past Wanneer gebruik je de Simple Past?
A
Wanneer iets altijd, nooit of regelmatig gebeurt.
B
Wanneer iets nu bezig of aan de gang is.
C
Wanneer iets in het verleden is gebeurd.
D
Wanneer iets in het verleden is begonnen en nu nog bezig is.
Slide 11 - Quiz
Wat zijn signaalwoorden voor de Simple Past?
A
(right) now, at the moment
B
already, yet, since, for, just
C
last week, in 2010, three years ago
D
always, ever, never, often, usually, every day
Slide 12 - Quiz
Simple Past:
Wat is de regel van de Simple Past?
A
hele ww+ -ed
B
shit = hele ww+ -s
C
vorm van to be (am/are/is) +
hele ww+ -ing
Slide 13 - Quiz
Maak een zin in de Simple Past met een signaalwoord. (Ella/dance) (Je mag ook proberen een vraag te maken.)
Slide 14 - Question ouverte
much & many
Slide 15 - Diapositive
much/many?
...................... time
A
much
B
many
Slide 16 - Quiz
much/many? ............... love
A
much
B
many
Slide 17 - Quiz
much/many?
.................. people
A
much
B
many
Slide 18 - Quiz
much/many?
............... umbrellas
A
much
B
many
Slide 19 - Quiz
Possessives
Stappenplan:
1. Van wie is het?
2. mens / dier / tijd > 's 2. ding / steden/landen > of
Slide 20 - Diapositive
Slide 21 - Diapositive
Slide 22 - Diapositive
Fix the possessive sentence: Jim jumper.
Slide 23 - Question ouverte
Fix the possessive sentence: The boys coats were filthy.
Slide 24 - Question ouverte
Fix the possessive sentence: The men suits are grey.
Slide 25 - Question ouverte
Fix the possessive sentence: The car wheel is flat.
Slide 26 - Question ouverte
Fix the possessive sentence: The United States America.