5.3

Hoofdstuk 5
Paragraaf 3: Wat kost dat?
1 / 12
suivant
Slide 1: Diapositive
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

Cette leçon contient 12 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Hoofdstuk 5
Paragraaf 3: Wat kost dat?

Slide 1 - Diapositive

Leerdoelen
Weten dat een bedrijf kosten moet maken om de doelstellingen te bereiken.
Weten hoe je een formule tussen vaste en variabele kosten kunt uitleggen.
Weten wat de loonkosten, huisvestigingskosten en verkoopkosten zijn.
Weten hoe je de afschrijving per jaar van een productiegoed kunt berekenen.

Slide 2 - Diapositive

Bedrijfskosten
Kosten die gemaakt worden om omzet te kunnen maken.
Daarnaast heb je inkoopwaarde van de omzet: kosten waarvoor goederen van de omzet gekocht wordt

Slide 3 - Diapositive

Wat behoort tot de inkoopwaarde van de omzet?
A
De saus voor de salade die gemaakt wordt
B
Loon van personeel
C
Huur van het pand
D
Reclame maken (de kosten)

Slide 4 - Quiz

Totale kostenfunctie
TK = variabele kosten + vaste kosten
Variabele kosten: kosten die veranderen bij grotere productie
Vaste kosten: kosten die niet afhankelijk zijn van de productie

Slide 5 - Diapositive

Wat zijn de vaste kosten bij een productie van 10.000 producten en totaal 250.000 aan kosten. De variabele kosten zijn 7,50 euro.

Slide 6 - Question ouverte

Verschillende bedrijfskosten
Loonkosten: kosten voor salarissen personeel.
Huisvestigingskosten: Huur van pand of bijvoorbeeld water
Verkoopkosten: Kosten zoals reclame of verzenden, ze zijn te koppelen aan de verkoop

Slide 7 - Diapositive

Zijn verzendkosten en reclamekosten vast?
A
Ja
B
Alleen verzendkosten
C
Alleen reclamekosten
D
Nee

Slide 8 - Quiz

Afschrijvingskosten
Jaarlijkse afschrijving = (aanschaf-restwaarde) : gebruiksjaren
Afschrijving zijn kosten omdat duurzame productiemiddelen minder waard worden (bijvoorbeeld auto's)

Slide 9 - Diapositive

een computer kostte ooit 2.400 euro. Elk jaar is er 400 euro afgeschreven, en nu is de computer verkocht voor 400 euro. Hoeveel jaar is hij gebruikt?

Slide 10 - Question ouverte

Waarom is de afschrijvingsperiode bij computer lager dan bij bedrijfsauto?

Slide 11 - Carte mentale

Aan het werk
Paragraaf 2: alle opdrachten
Paragraaf 3: 31, 35 en 41 niet

Volgende week vrijdag af!
timer
20:00

Slide 12 - Diapositive