Nieuw Nederlands - Cursus 7 - Paragraaf 2

Hoofdletters en leestekens
1 / 19
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1,2

Cette leçon contient 19 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Hoofdletters en leestekens

Slide 1 - Diapositive

Lesdoelen
1. Ik kan hoofdletters in zinnen en punten, uitroeptekens en vraagtekens op de juiste manier gebruiken.

2. Ik kan hoofdletters bij namen op de juiste manier gebruiken. 

Slide 2 - Diapositive

Ik weet nu al goed hoe ik hoofdletters en leestekens op de juiste manier moet gebruiken.
😒🙁😐🙂😃

Slide 3 - Sondage

Waarom? 
Hoofdletters en leestekens maken een tekst beter leesbaar. 

als je zonder hoofdletters en leestekens een tekstje schrijft merk je al snel dat je gedachten afdwalen omdat de tekst maar door blijft gaan in je hoofd zonder rust dat is niet fijn want daardoor weet je ook minder goed wat er staat ben jij goed in het gebruiken van leestekens en hoofdletters of vind je dit ook nog lastig hoe komt dat deden jullie op de basisschool wel voldoende met spelling

Slide 4 - Diapositive

Wanneer een hoofdletter
1. Aan het begin van een zin: 
Heb jij ook al zin in de herfstvakantie?

2. Bij namen: Piet, Varendonck, Nederland, Europa.
Lynn van der Bragt, L. van der Bragt, mevrouw Van der Bragt.

3. Bij woorden die van aardrijkskundige namen zijn afgeleid: 
Europeaan, Rotterdammer, het schoolvak Engels.

4. Titels van boeken en series 

Slide 5 - Diapositive

Geen hoofdletter 
1. Namen van dagen
2. Namen van maanden
3. Namen van seizoenen
4. Namen van windstreken
5. Afleidingen van feestdagen 

Slide 6 - Diapositive

Leestekens (interpunctie)
Elke zin eindigt met een punt, vraagteken of uitroepteken:
1. Een punt komt na een gewone, mededelende zin: 
Vandaag is het weer maandag.

2. Een vraagteken zet je na een vraag: 
Wat is jouw favoriete dag van de week?

3. Een uitroepteken gebruik je om een zin extra nadruk te geven: 
Pas op voor die auto! 

Slide 7 - Diapositive

De komma 
1. De komma gebruik je tussen twee persoonsvormen in:
Als ik naar school fiets, geniet ik altijd van de mooie omgeving.

2. De komma plaats je ook voor voegwoorden, zoals als, doordat, maar, nadat, zodat, omdat, terwijl, want, voordat, zodat, zodra enzovoorts...
Ik fiets vaak naar school, maar soms pak ik ook wel de auto. 

3. De komma plaats je bij opsommingen



Slide 8 - Diapositive

Geen komma 


Uitzondering: "en" en "of"
Ik fiets vaak naar school en ik geniet dan van de mooie omgeving. 

Slide 9 - Diapositive

Welk woord krijgt een hoofdletter?
A
noorden
B
walvisstraat
C
kerstvakantie
D
hockey

Slide 10 - Quiz

Zijn de hoofdletters juist geplaatst?

44 mensen rijden richting het Oosten van Holland.
A
ja
B
nee

Slide 11 - Quiz

Zijn de hoofdletters en leestekens juist geplaatst?

De coach riep naar de spits: "Jij neemt de penalty!"
A
ja
B
nee

Slide 12 - Quiz

Neem de zin over en plaats hoofdletters en leestekens.

een jongen uit duitsland heeft afgelopen dinsdag de audi van zijn moeder in de prak gereden

Slide 13 - Question ouverte

Wat is juist?
A
Kerstboom
B
kerstboom

Slide 14 - Quiz

Wat is juist?
A
meneer S. Van der Zee
B
meneer S. Van Der Zee
C
meneer S. van der Zee
D
meneer S. van der zee

Slide 15 - Quiz

Schrijf over. Zet hoofdletters en leestekens waar dat moet.

ik blijf vandaag thuis omdat ik ziek ben

Slide 16 - Question ouverte

Schrijf over. Zet hoofdletters en leestekens waar dat moet.
mieke uit noord-brabant heeft veel dieren kippen schapen en honden

Slide 17 - Question ouverte

Juist of onjuist:
Pieter Van Duinrade
A
Juist
B
Onjuist

Slide 18 - Quiz

Wat is juist?
A
café Zeezicht
B
café zeezicht

Slide 19 - Quiz