naamvallen

• Duits
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 3

naamvallen

1 

der-die-das-die/ ein*-eine-ein* -keine

-onderwerp

Die Frau  kauft ein Auto.

- naamwoordelijk deel van het gezegde

Der Mann ist der Vater meiner Freundin.

3

dem - der- dem- den / einem - einer- einem - keinen

- meewerkend voorwerp

Ich gebe dem Mädchen Informationen.

- voorzetsels naamval 3

Ich fahre mit der Bahn.

Keuzevoorzetsels : tijdsbepaling / ww+ voorzetsel = ergens zijn

Vor einem Jahr wohnte er in dieser Stadt.

4 den- die- das - die / einen - eine - ein* - keine

- lijdend voorwerp

Der Junge hat einen Führerschein.

- vorzetsel naamval 4

Wir fahren durch den Tunnel.

- keuzevoorzetsel : ww + vorzetsel drukt beweging uit.

Wir gehen 2 Tage pro Woche in die Schule.

Was hast du [de kinderen] alles erzählt?

1. die Kinder onderwerp 1
2. den Kindern meewerkend voorwerp 3
3. die Kinder Lijdend voorwerp 4

Ich habe [de] Bäcker einen zehn Euroschein gegeben.

1. 1 onderwerp der
2. 3 meewerkend voorwerp dem
3. 4 Lijdend voorwerp den

Wo habe ich d____ Ausweis (m) hingelegt?

1. 1 onderwerp der
2. 3 meewerkend voorwerp dem
3. 4 Lijdend voorwerp den

Leg bitte das Buch neben d___
Handy (o)

2. Keuzevoorzetsel + tijdsbepaling +3 = dem
3. keuzevoorzetsel + ergens zijn +3 = dem
4. keuzevoorzetsel + ergens heen +4 = das

Er sieht auf d____ Tachometer (m)
( kan ook onzijdig)

2. Keuzevoorzetsel + tijdsbepaling +3 = dem
3. keuzevoorzetsel + ergens zijn +3 = dem
4. keuzevoorzetsel + ergens heen +4 = den

A__ Montag haben wir Mathe, Englisch und Geschichte.

2. Keuzevoorzetsel + tijdsbepaling +3 = am
3. keuzevoorzetsel + ergens zijn +3 = am
4. keuzevoorzetsel + ergens heen +4 = an den

Er wohhnt bei sein__ Großeltern (mV)

1. onderwerp seine
2. lijdend voorwerp seine
3. voorzetsel +3 seinen
4. voorzetsel +4 seine

Wir haben die Wohnung für ein__
Woche (v) gemietet.

1. onderwerp eine
2. lijdend voorwerp eine
3. keuzevoorzetsel einer
4. voorzetsel naamval 4 eine

Kies uit: der / den
Wer ist d… Trainer(m) euerer Mannschaft?

Kies uit: dein / deinem
Ist das dein… Buch (o)?

persoonlijke voornaamwoorden

bezittelijke voornaamwoorden

bezittelijk: Er kauft mein* Handy (o)/ meinen Wagen/ meine Konzertkarte (v)

Alle bezittelijke voornaamwoorden horen bij de ein-Gruppe.

Ze staan voor een zelfstandig naamwoord

persoonlijk:

Ich kaufe, er sieht mich, Er gibt mir.

persoonlijke voornaamwoorden hebben per naamval een vorm.

Je hebt niets te maken met m/v/o/mv

Seht ihr uns schon?

1. persoonlijk voornaamwoord
2. bezittelijk voornaamwoord

welke woorden horen bij de
ein-groep?

1. persoonlijke voornaamwoorden
2. bezittelijke voornaamwoorden

Wat is het woordje 'haar' in onderstaande zin?
De jongen wees naar haar.

1. persoonlijk voornaamwoord
2. bezittelijk voornaamwoord

Hast du (mijn) Fahrrad gesehen?
Wat moet ik invullen?

1. persoonlijk voornaamwoord
2. bezittelijk voornaamwoord

Bij het persoonlijk voornaamwoord er, hoort het bezittelijk voornaamwoord ....

1. ihr(e)
2. sein(e)
3. dein(e)
4. mein(e)

Is Ihr persoonlijk of bezittelijk voornaamwoord?
Ich habe es ihr nicht erzählt.

1. persoonlijk
2. bezittelijk

Ich habe (jou) gesehen.
Wat moet ik invullen?

1. persoonlijk voornaamwoord
2. bezittelijk voornaamwoord

Ohne (jullie) hatte ich das nicht geschafft?
Wat moet ik invullen?

1. persoonlijk voornaamwoord
2. bezittelijk voornaamwoord

Ihr spielt Basketball.

1. persoonlijk voornaamwoord
2. bezittelijk voornaamwoord

Ihre Freundin spielt Basketball.

1. persoonlijk voornaamwoord
2. bezittelijk voornaamwoord

Is 'sein' in deze zin een persoonlijk of een bezittelijk voornaamwoord?

> Ich habe sein Buch nicht mitgenommen.

1. persoonlijk voornaamwoord
2. bezittelijk voornaamwoord

Seht ihr unsere Schule schon?

1. persoonlijk voornaamwoord
2. bezittelijk voornaamwoord