Werkwoordspelling VT (3 februari)

Werkwoordspelling VT
1 / 35
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsVoortgezet speciaal onderwijs

Cette leçon contient 35 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Werkwoordspelling VT

Slide 1 - Diapositive

Herhalen werkwoordspelling TT
tegenwoordige tijd -> stam of stam +t

 

Verander het werkwoord door lopen. 
Dan hoor je wat je moet doen.

Slide 2 - Diapositive


Morgen ......... hij zijn vrienden bij elkaar.
(roepen)

Slide 3 - Question ouverte

Ik ........ het wol van de schapen.
(scheren)

Slide 4 - Question ouverte

De mensen ...... allemaal naar de hoge gebouwen in de stad.
(kijken)

Slide 5 - Question ouverte

....... je vandaag heel moe?
(zijn)

Slide 6 - Question ouverte

Zwakke werkwoorden VT
Werkwoorden vervoegen in de verleden tijd. 

Je weet dat het Nederlands zwakke en sterke werkwoorden kent. 
Een zwak werkwoord verandert in de verleden tijd niet van klank.

hele werkwoord: fietsen
tegenwoordige tijd: ik fiets
verleden tijd: ik fietste

Slide 7 - Diapositive

Slide 8 - Vidéo

Slide 9 - Diapositive

De leerlingen ....... afgelopen jaar goede cijfers. (halen)

Slide 10 - Question ouverte

Gisteren ...... ik per ongeluk in mijn vinger. (knippen)

Slide 11 - Question ouverte

Afgelopen zaterdag ...... Sim er op dat Pim langs zou komen. (rekenen)

Slide 12 - Question ouverte

De kinderen ...... toen samen de gekste avonturen. (beleven)

Slide 13 - Question ouverte

Gisteren ...... alle leerkrachten van de nieuwe schoolmelk. (proeven)

Slide 14 - Question ouverte

Jij ..... vroeger ook al nooit. (dweilen)

Slide 15 - Question ouverte

Sterke werkwoorden VT
Een sterk werkwoord verandert in de verleden tijd wel van klank.


hele werkwoord: geven
tegenwoordige tijd: ik geef
verleden tijd: ik gaf.


Slide 16 - Diapositive

Jullie ..... gisteren door iedereen uitgelachen. (worden)

Slide 17 - Question ouverte

...... jij gisteren makkelijk omhoog? (klimmen)

Slide 18 - Question ouverte

Ik ..... gisteren dat hij niet meer zou komen. (denken)

Slide 19 - Question ouverte

Afgelopen week ..... de inkt dagelijks uit mijn pen. (spuiten)

Slide 20 - Question ouverte

Ferrie en Ralf ..... vorige week een andere afspraak te maken. (verzoeken)

Slide 21 - Question ouverte

De vogel .... gisteren uit zijn nest. (vallen)

Slide 22 - Question ouverte

Slide 23 - Diapositive

Door elkaar
De sterke en zwakke werkwoorden staan nu door elkaar.

Slide 24 - Diapositive

Gisteren .... ik een artikel in de krant. (lezen)

Slide 25 - Question ouverte

Lisa en Piet ..... gisteravond het stof van hun kleding af. (vegen)

Slide 26 - Question ouverte

Toon ..... zijn gymspullen mee te nemen. (vergeten)

Slide 27 - Question ouverte

Vorige winter ...... jij vaak op de schaatsbaan. (schaatsen)

Slide 28 - Question ouverte

Ik .... gisteren mijn hond een wasbeurt. (geven)

Slide 29 - Question ouverte

Vorige week .... de juffen dat de nieuwe school snel klaar zou zijn. (hopen)

Slide 30 - Question ouverte

Afgelopen weekend .... ik in een koor. (zingen)

Slide 31 - Question ouverte

Toen ..... Judy de koeien in de wei. (fotograferen)

Slide 32 - Question ouverte

Wat is een kenmerk van een sterk werkwoord?
A
de laatste letter zit in het 't x-kofschip
B
er komt -ten of -den achter
C
verandert van klank

Slide 33 - Quiz

Wat is het kenmerk van een zwak werkwoord?
A
de laatste letter zit in ' t x-kofschip
B
er komt -ten of -den achter
C
verandert van klank

Slide 34 - Quiz

Was is belangrijk om naar te kijken wanneer je de werkwoorden wilt vervoegen?
A
persoonsvorm
B
ik vorm
C
voltooid deelwoord
D
hele werkwoord

Slide 35 - Quiz