Les 4a

• Spaans
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 1

¡Bienvenid@s!

Yo soy señora Van Reeuwijk

¿Quién eres tú?

¿Cuál es la fecha de hoy?

Hoy es _____(dag)___________

el _____(datum)__________

de _____(maand)__________

Escribe la fecha en tu cuaderno => Schrijf de datum in je schrift

¿Qué vamos a hacer hoy?

Wat gaan we doen vandaag?

1. Información sobre la prueba

2. Corregir: los deberes

3. Aprender: las nacionalidades, los países y los colores

3. ¡Trabajar y estudiar!

S.O. > el 3 de octubre

Fuente D => lidwoorden

Fuente G => nationaliteiten, landen en kleuren

Fuente J => verbo SER + persoonlijke voornaamwoorden 

Vocabulario (StudyGo) 1.3 y 1.4

Op GC staan extra oefeningen!

Los deberes para hoy

Estudiar (leren): StudyGo 1.2 + fuente J

Hacer (maken): ejercicio 24, 25 y 26 

(libro de ejercicios, p. 22-23)

Nosotrossomos

Yo soy 

Ellos/ellas son 

tú eres 

él/ella es

Vosotros sois 

Wij zijn 

jij bent

ik ben

Hij/zij is 

Zij zijn 

Jullie zijn 

¿entendido?  =  begrepen?

vervoeg het ww SER op de juiste manier:

1. Mi madre ________ muy guapa.     Mijn moeder is erg knap.

2. Las chicas _______ amigas.            De meisjes zijn vriendinnen.

3. Pablo y yo ___________ vecinos.    Pablo en ik zijn buren.

4. ¿Juan y tú _________ amigos?        Zijn Juan en jij vrienden? 

5. Pablo y Juan _______ hermanos.  Pablo en Juan zijn broers.   

Vul het schema aan met de bovenstaande landen.

Landen hoofdletter (España), nationaliteiten niet (español)..

Vrouwelijke vorm = alemán - alemana [medeklinker+ a] of italiano - italiana [o--> a]

België = Bélgica - belga (m/v)

Nederland = Países Bajos - neerlandés (m), neerlandesa (v)

LAS NACIONALIDADES

Nacionalidades: 

 

¿De dónde eres? 

- Soy de ...

 

Ga naar Google Classroom > ejercicio 13 - 'nacionalidades'

Vul het schema aan, gebruik alle hulpmiddelen die je nodig hebt 

(zoals het boek, Wikipedia, StudyGo, etc....)

Fuente G p14 libro de texto

Los deberes para mañana

Estudiar (leren): StudyGo 1.3 + fuente G + aantekeningen

Hacer (maken): ejercicio 13 (Classroom!)

Oefenen met werkwoord SER

1. Werkwoord SER:

Oefening 1 

Oefening 2 

Oefening 3 

2. Persoonlijke voornaamwoorden:

Oefening 1 

Oefening 2 

Oefening 3