4V_week 5-

1 / 52
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

Cette leçon contient 52 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Aujourd'hui
Lesdoel: 
- Je weet wat de vormen en regels zijn omtrent het bijwoord

1. Herhaling: Het bijvoeglijk naamwoord + bijwoord

2. Corriger + Faire: Grammaire I - Het bijwoord

3. Ecouter: Le balado 


Slide 2 - Diapositive

1. Herhaling: Het bijvoeglijk naamwoord
Het bijvoeglijk naamwoord zegt iets over...

Slide 3 - Diapositive

1. Herhaling: Het bijvoeglijk naamwoord
Het bijvoeglijk naamwoord zegt iets over...

Een zelfstandig naamwoord

Bijv. Le garçon sportif
          La fille sportive

Slide 4 - Diapositive

1. Herhaling: Het bijvoeglijk naamwoord
Het bijvoeglijk naamwoord zegt iets over...

Een zelfstandig naamwoord

Bijv. Le garçon sportif
          La fille sportive

Slide 5 - Diapositive

1. Herhaling: Het bijvoeglijk naamwoord
Het bijvoeglijk naamwoord 
  • Verandert van vorm wanneer het zelfstandig naamwoord vrouwelijk of meervoud is
  • Staat meestal achter het zelfstandig naamwoord
  • Behalve het rijtje dat er altijd voor staat 

Slide 6 - Diapositive

2. Herhaling Grammaire 1 - Het bijwoord
Het bijwoord zegt iets over...

  • Een werkwoord
  • Een bijvoeglijk naamwoord
  • Een bijwoord
  • Een hele zin 


Slide 7 - Diapositive

2. Herhaling Grammaire 1 - Het bijwoord
Het bijwoord zegt iets over...


Slide 8 - Diapositive

2. Herhaling Grammaire 1 - Het bijwoord
Het bijwoord zegt iets over...

  • Een werkwoord
  • Een bijvoeglijk naamwoord
  • Een bijwoord
  • Een hele zin 


Slide 9 - Diapositive

2. Herhaling Grammaire 1 - Het bijwoord
Neem de mannelijke vorm van het bijvoeglijk naamwoord:
  •  eindigt op klinker? ( a,e,i,o,u)     
    + ment

  • eindigt op medeklinker?
      Maak het bijvoeglijk naamwoord vrouwelijk
    + ment 
    

Slide 10 - Diapositive

2. Herhaling Grammaire 1 - Het bijwoord
Neem de mannelijke vorm van het bijvoeglijk naamwoord:
  •  eindigt op -ent? 
    + emment

  • eindigt op -ant?
    + amment
    

Slide 11 - Diapositive

2. Herhaling Grammaire 1 - Het bijwoord
  • Er zijn afwijkende vormen  (bijv. bon - bien, mauvais-mal)

Slide 12 - Diapositive

3. Corriger + Faire: Grammaire I - Het bijwoord (p.40)
  • Nakijken ex. 11 AB

  • Maken ex. 11C (10 min) Manuel p.42

  • Klaar? Maken ex. 19 A en B

Slide 13 - Diapositive

4. Ecouter: Le Balado p.48
  • Faire ex. 19 A en B 

Slide 14 - Diapositive

Tekst 2: 'Riner, c'est du lourd'
1. Vertaal de vraag  (en de antwoorden, maar dit mag je ook later doen)
2. Lees de bijbehorende alinea en formuleer het antwoord in je hoofd
3. Controleer welk antwoord past bij het antwoord in je hoofd
4. Markeer in de tekst de zin(nen) waar je het antwoord op baseert. 

  • Maak Tekst 2 vraag 17 t/m 20  in stilte
  • 13  minuten 
  • Gebruik een woordenboek en schrijf de opgezochte woorden op. Vertaal de dikgedrukte woorden. 
  • Klaar? Doe hetzelfde bij vraag 21 en 22.  

Slide 15 - Diapositive

Tekst 2 'Riner, c'est du lourd'
  • Vergelijk je antwoorden met je buurman/buurvrouw
  • Komen je antwoorden niet overeen? Laat aan elkaar zien waarom jij denkt dat je antwoord goed is of toch fout blijkt te zijn (vergelijk de markeringen/onderstreepte zin(nen) in de tekst). 

Klaar? Ga door met Tekst 3. 

Slide 16 - Diapositive

Tekst 3: 'Les irrésistibles Gaulois'
1. Vertaal de vraag  (en de antwoorden)
2. Lees de bijbehorende alinea en formuleer het antwoord in je hoofd
3. Controleer welk antwoord past bij het antwoord in je hoofd
4. Markeer in de tekst de zin(nen) waar je het antwoord op baseert. 
5. Vertaal de dikgedrukte woorden in de tekst. 

  • Maak vraag 1 t/m 4 in stilte
  • 15 minuten 
  • Gebruik een woordenboek en schrijf de opgezochte woorden op
  • Klaar? Ga door met Tekst 4. 

Slide 17 - Diapositive

Tekst 3: 'Les irrésistibles Gaulois'
  • Vergelijk je antwoorden met je buurman/buurvrouw
  • Komen je antwoorden niet overeen? Laat aan elkaar zien waarom jij denkt dat je antwoord goed is of toch fout blijkt te zijn (vergelijk de markeringen/onderstreepte zin(nen) in de tekst). 

1. Kijk je vraag na. 
2. Heb je de vraag fout? Ga op zoek in de tekst naar de zin(nen) waarin je het antwoord had kunnen vinden. Markeer dit antwoord. 
3. Klassikaal bespreken. 

Klaar? Ga door met Tekst 4 

Slide 18 - Diapositive

2. Au travail 
  • Maak ex.  14, 15 en 16 op blz.18
  • Bestudeer par.3 over het bijvoeglijk naamwoord in je Manuel 

Heb je nog vragen voor de toets?
Is er iets dat je morgen uitgelegd wil krijgen?

Klaar? Steek je vinger op

Slide 19 - Diapositive

3. Ecrire
1. Maak ex. 17 op p.20
2. Schrijf de mail op een Calandblaadje.

3. Maak gebruik van de zinnen bij ex. 16 en de voorbeeldtekstjes op p.19


Slide 20 - Diapositive

Slide 21 - Diapositive

Aujourd'hui
1. Corriger la lettre

2. Examen


Slide 22 - Diapositive

1. Corriger l'email 
1. Kijk naar de voorbeeldzinnen op het bord. 
2. Corrigeer je brief aan de hand van de voorbeeldzinnen.
3. Lever de brief in. 

Klaar? Maak ex. 1 en 2 op p. 30-31. 

Slide 23 - Diapositive

2. Telwoorden
  • Tussen tiental en eenheid staat een streepje, behalve bij
    21, 31, 41, 51, 61 en 71. Dan staat er et tussen.

  • Exemple:
    vingt-deux (22)
    trente et un (31)

Slide 24 - Diapositive

3. Écrire

Slide 25 - Diapositive

3. Regarder
  • Podcast Le Balado: 'Quoi faire' op. 34
  • Samen maken ex. 1
  • Samen maken ex. 2

Slide 26 - Diapositive

2. Telwoorden
  • vingt / cent: -s als er geen ander telwoord achter staat: quatre-vingts (80)
    deux cents (200)
    cent quatre-vingts (180)

  • Maar: cent quatre-vingt-deux (182)

  • Mille (1000) krijgt nooit een -s

Slide 27 - Diapositive

Slide 28 - Vidéo

3. Rangtelwoorden
  • Je maakt rangtelwoorden door -ième achter het hoofdtelwoord te zetten:

    deux wordt deuxième (tweede)
    trois wordt troisième (derde)



Slide 29 - Diapositive

3. Rangtelwoorden
  • Uitzonderingen/aandachtspunten:

eerste = premier/première
vierde = quatrième (-e van quatre vervalt)
vijfde = cinquième (na een q altijd een u)
neuf   = neuvième
21         = vingt et unième (ook bij 31, 41, etc.)

Slide 30 - Diapositive

3. Breuken
  • Breuken maak je met rangtelwoorden:
    een derde = un troisième
    een vijfde= un cinquìeme

  •  uitzonderingen:
    een kwart = un quart
    een half = un demi
    een derde = un tiers

Slide 31 - Diapositive

3. Data
  • Dagen: lundi, mardi, mecredi, jeudi, vendredi, samedi, dimanche

  • Maanden: janvier, fevrier, mars, avril, mai, juin, juillet, août, septembre, octobre, novembre, décembre

  • Verder gebruik je altijd le voor de datum, gevolgd door een hoofdtelwoord:
    le 14 juin / jeudi 21 septembre 

Slide 32 - Diapositive

3. Data
  • Let op! De eerste dag van de maand wijkt af:
    le 1er septembre
    le premier mai

Slide 33 - Diapositive

4. Kloktijden
  • Il est ... heures
      Dus niet c'est gebruiken!

  • In het Frans tel je eerst de minuten op bij het uur:
       Il est huit heures et cinq (Het is 5 over acht/ 08.05)
       Il est huit heures et demi (Het is half negen/ 08.30)


  • Daarna trek je de minuten af van het volgende uur:
    Il est neuf heures moins vingt-cinq (Het is 5 over half negen/ 08.35)
    Il est neuf heures moins cinq (Het is vijf voor negen/ 08.55)
     



Slide 34 - Diapositive

4. Kloktijden
  • Kwart over = et quart
      Kwart voor = moins le quart
      half = et demi(e) (heures = vrouwelijk / midi+minuit = mannelijk)
     12 uur 's middags = midi
     12 uur 's nachts = minuit

  • Om onderscheid te maken tussen 's de verschillende dagdelen kun je er achter zetten:
    Il est une heures du matin.
    Il est une heures de l'après midi.
    Il est onze heures du matin.
    Il est onze heures du soir. 

 



Slide 35 - Diapositive

Au travail
  • Maken: ex. 24B op blz. 25

  • Maken ex. 24E op blz. 93

  • Manuel p. 45

Slide 36 - Diapositive

4. Au travail 
  • Maak ex. 24 B en 24 C

  • Hulp? Kijk op blz. 45 in je Manuel.

Slide 37 - Diapositive

Hoe zeg je in het Frans:
Het is half 8
A
Il est huit heures et demie
B
C'est sept heures et demie
C
Il est sept heures et demie
D
Il est sept heures et demi

Slide 38 - Quiz

Hoe zeg je in het Frans:
het is kwart voor vijf
A
Il est dix-sept heures et quart
B
Il est dix-sept heures moins le quart
C
C'est dix-sept heures moins le quart
D
Il est dix-sept heures moins quart

Slide 39 - Quiz

Hoe zeg je in het Frans:
Het is half 1 's middags

Slide 40 - Question ouverte

Schrijf volledig uit in het Frans:
15

Slide 41 - Question ouverte

Schrijf volledig uit in het Frans:
40

Slide 42 - Question ouverte

Schrijf volledig uit in het Frans:
98

Slide 43 - Question ouverte

Schrijf volledig uit in het Frans:
305

Slide 44 - Question ouverte

Schrijf volledig uit in het Frans:
900

Slide 45 - Question ouverte

Hoe zeg je in het Frans:
Het is vrijdag 29 september 2023, 14:15 uur. Schrijf alle getallen uit!

Slide 46 - Question ouverte

Exercice: C'est la fête!

Slide 47 - Diapositive

Exercice: C'est la fête!
Groupes de 3 personnes, 6 fêtes
Maak de opdracht + in het Frans een overzichtje en vertel dit zometeen aan de groep:


Nom de la fête
Date ?
Quoi ? (en néerlandais)
Où ?

Slide 48 - Diapositive

Au travail
Ex. 24B et C

Waar kun je hulp vinden?
Blz. 45 in Manuel of op Teams (Manuel - Getallen)

Slide 49 - Diapositive

Les Français et le temps
D'après vous, les français sont-il ponctuels?
"Le quart d'heure de politesse" existe-t-il aux Pays-Bas?

D'autres stérétypes/clichés?

Slide 50 - Diapositive

Toetsstof
Vocabulaire U1 (leer zoals boven de blokjes aangegeven) op blz. 102-104
Zinnen U1 (Staan bij écrire en parler N-F)
Grammaire I, II, III (bijvoeglijk naamwoord, werkwoorden avoir/etre/faire/aller/regelmatig op -er in 5 tijden, telwoorden/kloktijden/data)

Slide 51 - Diapositive

Volgende week donderdag (28/9)

Formatieve toets U1: grammaire I, II, III + voca t/m écrire

Leerwerk bijhouden
Teams

Slide 52 - Diapositive