Les 4 - Klantencontact

Profieloriëntatie Z&W
Les 4 - Contact met cliënten
1 / 23
suivant
Slide 1: Diapositive

Cette leçon contient 23 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

Éléments de cette leçon

Profieloriëntatie Z&W
Les 4 - Contact met cliënten

Slide 1 - Diapositive

Dit gaan we behandelen deze les

  • Wat zijn klanten/cliënten?
  • Hoe spreek je een klant aan?
  • Klanten informeren
  • Rollenspel spelen

Slide 2 - Diapositive

Hoe spreek je een klant aan?
This is a mind map.

Slide 3 - Carte mentale

Slide 4 - Vidéo

Wat zijn klanten/cliënten?
  • Een klant of cliënt is iemand waaraan een product of een dienst geleverd wordt
  • Werk je bij een bedrijf of winkel? Dan ben je personeel
  • Een cliënt is een officiële benaming voor een klant, bij zorg & welzijn hoor je vaak de term cliënt

Slide 5 - Diapositive


Wanneer ben je een klant/cliënt?
This is a question.

Slide 6 - Question ouverte


Wanneer ben je personeel?
This is a question.

Slide 7 - Question ouverte

Elke klant is anders
  • Elke klant komt met een reden naar jouw winkel of instelling
  • Let goed op de verbale en non-verbale communicatie van een klant
  • Elke klant is anders, hier dien jij als professional op in te spelen

Slide 8 - Diapositive

Kijk naar het plaatje, hierover komt zo een vraag.  

Slide 9 - Diapositive


Waarvoor komt je klant naar de winkel?
This is a question.

Slide 10 - Question ouverte


Een bejaarde vrouw komt binnen bij een doe-het-zelfzaak. Ze is op zoek naar een boormachine als cadeau. Ze ziet eruit of ze niet precies weet waar ze moet zoeken. Waarom komt bejaarde vrouw naar de winkel? Leg uit
This is a question.

Slide 11 - Question ouverte


4. “Kun jij even wat brood halen bij de bakker?” vraagt een moeder aan haar dochter. Met welke reden komt de dochter bij de bakker?
This is a question.

Slide 12 - Question ouverte

Slide 13 - Vidéo

Klanten begroeten
  • Bij binnenkomst van een klant/cliënt of als jij binnenkomt bij de klant/cliënt, dan begroet je diegene altijd
  • Doe dit beleefd, bijv. 'dag meneer' of 'Goedemorgen mevrouw'
  • Kijk ook je klant/cliënt aan

Slide 14 - Diapositive

3 Tips voor het begroeten
  • Spreek de klant/cliënt altijd aan met 'U'
  • Kijk de klant/cliënt aan
  • Praat duidelijk en beschaafd Nederlands met de klant/cliënt (mits anders afgesproken)

Slide 15 - Diapositive


Je werkt bij Bruynzeel Keukens. Klanten worden hier uitgebreid geïnformeerd over de verschillende keukens.
Welk gedrag past bij deze winkel? 
This is a quiz question.
Don't forget to tick a correct answer.
A
Je vraagt of je de klant kunt helpen en biedt hem een kopje koffie aan
B
Je laat de klant met rust totdat je merkt dat hij iets wil vragen
C
Je vraagt de klant om een beetje op te schieten, omdat je niet de hele dag de tijd hebt.

Slide 16 - Quiz


Je werkt bij Zeeman. Klanten kunnen bij Zeeman zelf artikelen pakken uit de schappen.
Welk gedrag past bij deze winkel? 
This is a quiz question.
Don't forget to tick a correct answer.
A
Je vraagt of je de klant kunt helpen en biedt hem een kopje koffie aan
B
Je laat de klant met rust totdat je merkt dat hij iets wil vragen
C
Je vraagt de klant om een beetje op te schieten, omdat je niet de hele dag de tijd hebt.

Slide 17 - Quiz


Noem één van de drie tips die je hebt gekregen voor het begroeten van een klant/cliënt
This is a question.

Slide 18 - Question ouverte

Hoe kun je klanten informeren?
This is a mind map.

Slide 19 - Carte mentale

Klanten/cliënten informeren
  • Uit je hoofd informatie geven, vaak uit ervaring
  • Documentatie geven aan de klant/cliënt, waarin die de informatie kan opzoeken
  • Een klant doorverwijzen naar een college die wel het antwoord weet

Slide 20 - Diapositive


Wat vind jij een goede manier om iemand te informeren?
This is a question.

Slide 21 - Question ouverte


In welke situatie heb je de klant op een correcte manier geïnformeerd?
This is a quiz question.
Don't forget to tick a correct answer.
A
'Kijk thuis maar even op Google, daar kun je het antwoord vast vinden'
B
'Hoe moet ik dat weten? vraag maar een collega'
C
'Dat zal ik even voor uw opzoeken, heeft u een moment?'
D
'Kun je niet lezen? Dat staat er toch op?'

Slide 22 - Quiz

Aan de slag
  • Werkboek erbij pakken
  • Bladzijde 06, les 4
  • Doorlezen opdracht en stappenplan

Slide 23 - Diapositive