24/25 Drama, H4, deeltaak 3: Eenakter. Teksttoneel.

Eenakter
Jullie gaan een eenakter met elkaar of in 2 groepen spelen.
Hierbij wordt veel gebruik gemaakt van dialogen.

Maar eerst even naar de plaatsing in de theatergeschiedenis.
SE 2
KVDR H4 
1 / 47
suivant
Slide 1: Diapositive
DramaMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

Cette leçon contient 47 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Eenakter
Jullie gaan een eenakter met elkaar of in 2 groepen spelen.
Hierbij wordt veel gebruik gemaakt van dialogen.

Maar eerst even naar de plaatsing in de theatergeschiedenis.
SE 2
KVDR H4 

Slide 1 - Diapositive

Bij welke stromingen gaat een lichtje branden?
komedie tragedie
commedia dell arte
opera
naturalisme
episch theater
biomechanica
absurdisme
locatietheater

Slide 2 - Sondage

overzicht periodes
hofcultuur: komedie, tragedie, commedia dell'arte, opera (Monteverdi)
19e eeuw: opera (Wagner), romantisch en realistisch theater, 
modernismenaturalisme (Stanislavski), biomechanica, episch theater
massacultuur: absurdisme, multidisciplinair theater

Slide 3 - Diapositive

lijsttoneel
- 4e wand
- illusie

vlakke vloertheater
- dichter bij het publiek
- publiek meer betrokken
- minder illusie 
locatie theater
- buiten het theater
- vaak multidisciplinair

Slide 4 - Diapositive

hofcultuur
 komedie, tragedie, 
commedia dell'arte, 
opera (Monteverdi)

Gaan we nu even niet verder op in.
Weet wel welke speelstijlen van toepassing zijn!

Slide 5 - Diapositive

19e eeuw
opera (Wagner)
- Theater vernieuwingen (gebouw)
- Gesamtkunstwerk
- leidmotief
- romantische en nationalistische thema's

Slide 6 - Diapositive

19e eeuw
romantisch en realistisch theater
Niet zozeer een stroming in de 19e eeuw. Is een voortzetting van het klassieke theater, met inhoudelijke invloeden van de romantiek en later het realisme.
Belangrijke schrijver: Victor Hugo (romantiek)


Slide 7 - Diapositive

De klokkenluider van de Notre Dame werd een groot succes. Het verhaal speelt zich af in het laat-middeleeuwse Parijs en gaat over de onbeantwoorde liefde van de mismaakte klokkenluider Quasimodo voor de mooie zigeunerin Esmeralda.

Slide 8 - Diapositive

Het verhaal past goed in de romantiek. Het personage Quasimodo weerspiegelt bijvoorbeeld de fascinatie voor het afwijkende of groteske.
Bespreek nog drie kenmerken van de romantiek die je kunt afleiden uit dit verhaal.

Slide 9 - Question ouverte

antwoordmodel: koppel onderstaande ook aan een aspect uit het fragment!
  •  hang naar het verleden en/of de religie
  •  belang van het gevoelsleven: er is sprake van een onmogelijke onbereikbare liefde
  •  hang naar het mysterieuze/buitenissige/exotische
  • het noodlot in de verwikkelingen van het verhaal.
  • het individu tegenover de massa
  • het verschil in klassen

Slide 10 - Diapositive

Victor Hugo, die als een van de grondleggers van de Franse romantische beweging wordt beschouwd, had een esthetische waardering voor het monsterlijke en het mismaakte. Hij vond het lelijke een grotere bron van inspiratie dan de klassieke schoonheid van de antieken.

Deze opvatting is kenmerkend voor de romantiek.
Leg dit uit aan de hand van twee argumenten

Slide 11 - Question ouverte

an
antwoorden

De romanticus staat open voor alles wat zijn gevoel aanspreekt (en zijn fantasie prikkelt) en het lelijke/mismaakte beroert meer gevoelssnaren dan de (rationele) volmaaktheid van de antieke schoonheid 

Juist door het lelijke of het angstaanjagende kan een sublieme ervaring ontstaan en dat is een (esthetische) beleving die in de romantiek wordt nagestreefd 

In de romantiek werd de natuur en het natuurlijke/authentieke gewaardeerd, meer dan het kunstmatige/geïdealiseerde/'gemaakte'

In de romantiek werden dromen en nachtmerries of hallucinaties belangrijke inspiratiebronnen: daarin kwamen ook monsterlijke dingen voor en was niet alles volmaakt.


Slide 12 - Diapositive

modernisme
naturalisme
  • exacte mogelijke weergave van dagelijkse werkelijkheid (realisme)
  • exact mogelijke weergave van menselijk gedrag (breken met klassiek theater)
  • ontstaan van de method (Stanislavski)

Slide 13 - Diapositive

Melodrama
'Vluchtig' volks vermaak in de 19e eeuw
oorspronkelijk naar Grieks voorbeeld (3 bedrijven)
- voorspelbare verhaallijn
- emotioneel effectbejag
- stereotypen
- deugd/moraal overwint het 'kwaad'
- 'feel good', meestal een goed eind

Slide 14 - Diapositive

modernisme
episch theater
- vervreemdingstechnieken
- breken met 4e wand
- politiek
- boodschap overbrengen
- spannend als een 'bokswedstrijd'

Slide 15 - Diapositive

modernisme
biomechanica - meyerhold theater
  • mens als machine
  • beweging staat centraal
  • propaganda voor de nieuwe tijd
  • afstand van klassiek theater

Slide 16 - Diapositive

Absurdisme
De theatervorm waarbij de onlogische en irrationele aspecten van het leven benadrukt worden heet absurd toneel. Hiermee wordt geprobeerd om de doelloosheid van het leven aan te tonen.
- existentialisme (Sartre) 
- rol van WO II
- zinloosheid en toevalligheid
- wachten op Godot (eenakter)
- loslaten logisch plot
- loslaten betekenisvolle tekst
- invloed van dada en surrealisme

Slide 17 - Diapositive

multidisciplinair theater
Wanneer kunstenaars afkomstig uit verschillende disciplines oftewel kunstvormen zoals architectuur en beeldende kunst samenwerken, is er sprake van multidisciplinaire kunst.
Vaak komt multidisciplinair tot uiting in het theater.

Slide 18 - Diapositive

Terug naar SE2 deeltaak 3
Jullie kiezen zelf een bestaand stuk, een eenakter, dat jullie gaan opvoeren. Deze duurt minimaal 10 minuten. 

Wat is een eenakter?
Wanneer zouden die zijn ontstaan?

Slide 19 - Diapositive

Aan de slag met tekst
Wat weet je al/nog? 

Slide 20 - Diapositive

Conflict  

Een vast ingrediënt van een dialoog is ‘een conflict’. In sommige dialogen kan het lijken dat er geen conflict in zit. Zeker bij de hele korte. En er is ook niet altijd een oplossing. Anders zouden het allemaal hele lange en afgeronde verhaaltjes worden met minder mogelijkheden voor interpretatie. Er zijn vele soorten conflicten. Verschillen in personages versterken het conflict. Bijvoorbeeld: de één blijft kalm, de ander is vanaf het begin woest.

Slide 21 - Diapositive

Opbouw 

Als er ontwikkeling in het personage zit, zit er opbouw in je verhaal. Vraag je in elke dialoog af of het personage zich ontwikkelt. 

Slide 22 - Diapositive

Wat er niet staat

Er is altijd een verhaal om de dialoog heen. Je kunt zo zelf de tekst een richting geven. Wat is er bijvoorbeeld aan de dialoog vooraf gegaan en staat niet in de tekst? 

Slide 23 - Diapositive

Actie-Reactie

In een dialoog gaat het om actie-reactie. Het spel maakt duidelijk hoe deze actie-reactie verloopt en heeft vaak met emotie te maken.

Slide 24 - Diapositive

Probleemsituatie

In een dialoog hoort een probleemsituatie. Een probleem dat wel of niet opgelost dient te worden. Lees een dialoog goed om erachter te komen hoe het probleem aangeboden wordt, verborgen gehouden wordt, ontdekt wordt, veranderd en eventueel opgelost wordt. 

Slide 25 - Diapositive

Slide 26 - Vidéo

Tekstbehandeling
Hoe behandel je als acteur jouw tekst met als doel deze tot leven te brengen?

Slide 27 - Diapositive

Interpretatie 
Als je de tekst zowel technisch als inhoudelijk wat beter kent, ga je je nu puur op de tekst richten en bij elke zin ga je je afvragen wat er bedoelt wordt. Je gaat dus met het verhaal in je achterhoofd, de tekst interpreteren: Waarom zegt het personage deze zin, wat wordt er bedoeld met die zin, staat er wat de verteller ook wil zeggen of zit er iets achter (bijvoorbeeld sarcasme: denktekst) en bedoelt hij/zij iets heel anders. Zorg dat je bij elke tekst weet wat je zegt, weet waar je het over hebt en waarom die tekst zo loopt zoals het loopt. 

Slide 28 - Diapositive

Denktekst
Dat wat het personage denkt en niet hardop uitspreekt. Deze klinkt vaak door in de behandeling van de tekst.

Of in zijn motieven van handelen.

Slide 29 - Diapositive

TEKSTBEGRIP 

Zonder tekstbegrip is een acteur als een schip dat stuurloos is op zee. Spelen is voor een groot deel: weten wat je zegt en luisteren naar wat de ander zegt.  

Visualisering: zie voor je wat je vertelt. 

 

Slide 30 - Diapositive

UITSPRAAK / ARTICULATIE 

Het is uitermate vervelend om na een voorstelling commentaar te krijgen over verstaanbaarheid. Door tekst repetities en bijv. stemtraining en -opwarming kan dit worden voorkomen. 

 

Slide 31 - Diapositive

TEMPO/RITME 

Het maakt voor de beleving van het publiek veel uit of de teksten op elkaar aansluiten. Sluiten ze aan, dan kan een scène flitsend, virtuoos of energiek zijn, terwijl als er een 'witje' tussen zit van meer dan een driekwart seconde, dan kan dezelfde scène log en energieloos overkomen.  

Slide 32 - Diapositive

ACCENTUERING  
De intonaties (= manier van spreken met beklemtoning om iets duidelijk te maken. De juiste intonatie hebben om een boodschap goed te laten overkomen.) die je kiest hebben consequenties voor de betekenis van wat je zegt. De keuzes die je maakt zijn afhankelijk van je rol intentie en ondersteunen het tekstbegrip. VB: de zin: 'Wat wil je?' kun je op drie manieren accentueren. 'WAT wil je?', 'Wat WIL je?' of 'Wat wil JIJ?"

Slide 33 - Diapositive

ROLINTENTIE  
Het geeft een acteur veel houvast als hij weet vanuit welke intentie (bedoeling/doel) hij speelt. Dit kan per scène of zelfs per segment (gedeelte) van een scène verschillen. 

Hoe éénduidiger de intentie hoe beter. Geen enkele acteur kan twee dingen tegelijk spelen. Gelaagdheid in een rol brengt men teweeg door te schakelen tussen verschillende intenties. 

Slide 34 - Diapositive

Premisse
In een zin de situatie kunnen omschrijven.

Trucje: Een eenvoudig trucje om een goede premisse te vinden voor een scenario is het idee toetsen aan de vraag:
"Wie wil wat en waarom kan hij dat niet?"
Voorbeeld:
Wat gebeurt er als een upper-class meisje verliefd wordt op een zwarte jongen?

Slide 35 - Diapositive

Opdracht als vooronderzoek
"Audiomovies - Podcast"

 Is een vorm van drama, waarbij uitsluitend gebruik wordt gemaakt van geluid. De meeste hoorspelen worden dan ook voor het medium radio gemaakt of in deze tijd: podcast.

Slide 36 - Diapositive

Voorbeeld: Belofte van Pisa

Slide 37 - Diapositive

Opdracht
Jullie gaan een dialoog spelen, alleen zijn jullie zelf niet zichtbaar. Dus het enige wat het publiek krijgt is jullie stemmen die de dialoog tot leven brengt d.m.v. tekstbehandeling (zowel technisch, actie-reactie en inleving)

Jullie zijn dus niet zichtbaar!


Slide 38 - Diapositive

En dan de teksten...
- Zelf duo of drietal maken

- Jullie mogen in de gegeven tekstboeken op zoek naar een leuke dialoog waarmee je aan het werk gaat met de "hoorspel" opdracht.

Slide 39 - Diapositive

Stap 1 vooropdracht ( week 1)
1. Tekstkeuze
2. Analyseren: Welke spelgegevens kun je halen uit de tekst (5 w's)
3. Opbouw
4. Personages en situatie schets
5. Denkteksten
6. Verdeling rollen
7. Samen lezen

Slide 40 - Diapositive

Stap 2 van vooropdracht naar SE (week 2)
  • Hoorspel opnemen 
  • Inleveren via Its learning
  • Feedback van Floortje meenemen in de keuze voor jullie SE opdracht.
  • Teksten leren ( Huiswerk! Draag zorg voor elkaar)
  • Werk de theatrale middelen uit 
> spelgegevens
> theatervormgevingsmiddelen
> enscenering

Slide 41 - Diapositive

Stap 3 SE (week 3-5)
  • Definitieve keuze voor eenakter
  • Teksten leren ( Huiswerk! Draag zorg voor elkaar)
  • Werk de theatrale middelen uit 
> spelgegevens
> theatervormgevingsmiddelen
> enscenering
  • Presenteren tijdens de laatste les.

Slide 42 - Diapositive

Wat is het verschil tussen enscenering en mise-en-scene?

Slide 43 - Question ouverte

Mise-en-scène
De manier waarop de spelers het speelvlak opkomen en afgaan, zich opstellen en zich verplaatsen, noemen we de mise-en-scène. 

Slide 44 - Diapositive

Enscenering
De manier waarop het geheel van de voorstelling wordt opgevoerd en in beeld wordt gebracht. Hoe een bestaande toneeltekst door het spel van acteurs-zangers, decor, speeltijd, kostumering, belichting, muziek, enz. gerealiseerd wordt.

Slide 45 - Diapositive

Ter verduidelijking. 
Wanneer we het over de vormgeving van een theatervoorstelling hebben, hebben we het over de volgende onderdelen: 
Voorstelling
Inhoud
Vormgeving van het Spel
- lichaam: mimiek, gebaren en bewegingen, lichaamshouding, handeling
- stem: volume, accent, klankkleur, intonatie, klemtonen, timing, emotie in de stem
- speelstijl; oa: melodrama, realisme, absurdisme, slapstick, episch theater
- mise-en-scene
Theatervormgeving
locatie, decor, kostuum, grime en hairstyling, rekwisieten, attributen, belichting, muziek, geluid en geluidseffecten, projecties, enscenering , toneelbeeld

Slide 46 - Diapositive

Beoordelingscriteria SE2
- Dynamiek in tekstbehandeling
- Spelconcentratie, zit je in het spelmoment met elkaar
- Creativiteit, wat hebben jullie toegevoegd
- Samenspel
- Enscenering

(rubrics volgt op Its learning)


Slide 47 - Diapositive