Hoofdstuk 5 imparfait

Livre de textes
Cherche la page 58: l'imparfait (grammaire)

Wij lezen eerst samen de grammatica door.
Dan gaan we met voorbeelden oefenen.
Vervolgens doen wij nog samen wat opdrachten.
Tot slot maken jullie het huiswerk in je werkboek: C 13 t/m 15
Wij waren er al eerder begonnen met deze opdrachten.......
1 / 21
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 21 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Livre de textes
Cherche la page 58: l'imparfait (grammaire)

Wij lezen eerst samen de grammatica door.
Dan gaan we met voorbeelden oefenen.
Vervolgens doen wij nog samen wat opdrachten.
Tot slot maken jullie het huiswerk in je werkboek: C 13 t/m 15
Wij waren er al eerder begonnen met deze opdrachten.......

Slide 1 - Diapositive

We kunnen de imparfait al herkennen
Je chantais       ik zong
Tu dansait        jij danste
Il travaillait        hij werkte
Nous rigolions  wij lachten
vous  quittiez    jullie verlieten
Ils  donnaient    zij gaven

Slide 2 - Diapositive

We kunnen de imparfait al herkennen
Blijkbaar ga je hier ook op zoek naar een stam waar je een bepaalde uitgang achter plakt.
Travailler  = werken
Je travaille = ik werk
Je travaillait = ik werkte

travaill   is de stam

Slide 3 - Diapositive

Dus de imparfait maak je door: 
Stap 1: de nous-vorm van de présent
travailler = werken    nous travaillons = ik werk

Stap 2: haal - ons eraf
travaillons   wordt dan travaill

Stap 3: plak de juiste uitgang erachter:   nous travaillions

Slide 4 - Diapositive

Nu gaan we even oefenen via een word document:

Kijk mee!
Luister mee!
Doe mee!

Slide 5 - Diapositive

In welke zin wordt de imparfait (o.v.t.) gebruikt?
A
Je gagne beaucoup.
B
Je gagnait beaucoup.

Slide 6 - Quiz

In welke zin wordt de imparfait (o.v.t.) gebruikt?
A
Il dansait et chantait beaucoup.
B
Il danse et chante beaucoup.

Slide 7 - Quiz

Traduis: Dansen, zingen, fluiten, lachen.

Slide 8 - Question ouverte

In welke zin wordt de imparfait (o.v.t.)
niet gebruikt?
A
Je dansais beaucoup.
B
Tu chantais très bien.
C
Il sifflait le match.
D
Elle rigole souvent.

Slide 9 - Quiz

In welke zin wordt de imparfait (o.v.t.)
niet gebruikt?
A
Nous rigolions parfois.
B
Vous siffliez hier.
C
Ils dansent au concert.
D
Elles chantaient ensemble.

Slide 10 - Quiz

De uitgang van de imparfait:
Je       .... ais              rigoler             je rigolais
Tu       .... ais              rigoler            tu rigolais
Il         ..... ait              rigoler             il rigolait / elle rigolait / on rigolait
Nous ..... ions          rigoler             nous rigolions
Vous .....  iez             rigoler             vous rigoliez
Ils      ......  aient        rigoler             ils rigolaient /  elles rigolaient

Slide 11 - Diapositive

Bron C: L'imparfait
De verleden tijd

Hoe klinkt dat in het Nederlands?

Slide 12 - Diapositive

présent - imparfait
ik heb - ik had
ik ben - ik was
ik ga - ik ging
ik loop - ik liep
ik werk - ik werkte
ik eet - ik at
ik praat - ik praatte

Slide 13 - Diapositive

Hoe maak je de imparfait?
stap 1
Neem de nous-vorm van het ww uit de tegenwoordige tijd.

stap 2
Haal -ons van het ww af

stap 3
Plak de juiste uitgang erachter

Slide 14 - Diapositive

Uitgangen imparfait
Je parlais
Tu parlais
Il/ elle/ on parlait
Nous parlions
Vous parliez
Ils/ elles parlaient

Slide 15 - Diapositive

Hoe maak je de imparfait?
stap 1
Neem de nous-vorm van het ww uit de tegenwoordige tijd.
vb: hij praatte --> praten --> parler --> parlons

stap 2
Haal -ons van het ww af
vb: parlons --> parl

stap 3
Plak de juiste uitgang erachter
vb: parl --> il parlait

Slide 16 - Diapositive

Hoe zeg je: Wij praatten
A
Nous parlons
B
vous parlez
C
nous parlions
D
vous parliez

Slide 17 - Quiz

Vertaal: Zij hadden
A
ils avaient
B
ils avait
C
ils avent
D
ils ont

Slide 18 - Quiz

Vertaal: Zij nam
A
elle prendrait
B
elle prendait
C
elle prenait
D
elle prenaient

Slide 19 - Quiz

Uitzonderingen...
être --> uiteraard!

Bij dit ww gebruik je niet de nous-vorm om de imparfit te maken, maar je gebruikt
ét....

En daar plaats je de uitgangen achter. Bijv.
Elle était

Slide 20 - Diapositive

Vous avez encore des questions?

Slide 21 - Diapositive