Bijvoeglijk Naamwoord - Opdrachten

Wat is in deze zin het bijvoeglijk naamwoord?
una chica bonita
A
una
B
chica
C
bonita
1 / 17
suivant
Slide 1: Quiz
SpaansMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 17 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.

Éléments de cette leçon

Wat is in deze zin het bijvoeglijk naamwoord?
una chica bonita
A
una
B
chica
C
bonita

Slide 1 - Quiz

Wat is in deze zin het bijvoeglijk naamwoord?
Mi hermana es muy atenta
A
hermana
B
es
C
mi
D
atenta

Slide 2 - Quiz

Wat is in deze zin het bijvoeglijk naamwoord?
La casa es grande
A
casa
B
es
C
la
D
grande

Slide 3 - Quiz

Wat is in deze zin het bijvoeglijk naamwoord?
Mi padre es alegre
A
mi
B
padre
C
es
D
alegre

Slide 4 - Quiz

Geef de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord.
Un chico listo --> una chica ...
A
listos
B
listas
C
lista
D
listo

Slide 5 - Quiz

Geef de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord.
Un chico creativo --> una chica ...

Slide 6 - Question ouverte

Geef de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord.
Una hermana simpática --> un hermano ...

Slide 7 - Question ouverte

Geef de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord.
Unos chicos aburridos --> unas chicas ...

Slide 8 - Question ouverte

Geef de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord.
El chico trabajador --> la chica ...

Slide 9 - Question ouverte

Geef de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord.
Los chicos trabajadores --> las chicas ...

Slide 10 - Question ouverte

Geef de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord.
El profesor inteligente --> la profesora ...

Slide 11 - Question ouverte

Zet de hele zin in het meervoud.
Un amigo tímido

Slide 12 - Question ouverte

Zet de hele zin in het meervoud.
La amiga tranquila

Slide 13 - Question ouverte

Zet de hele zin in het meervoud.
la señora lista

Slide 14 - Question ouverte

Zet de hele zin in het enkelvoud.
los chicos graciosos

Slide 15 - Question ouverte

Welk bijvoeglijk naamwoord past het beste bij de zin?
Mi hermana está (verliefd) de Enrique Iglesias.
Mi abuela tiene un coche (witte).
Ana compra unos zapatos (blauw)
Los abuelos de Pablo son (aardig).
El primo de Alicia es (knap).
Tenemos una terraza muy (groot).
simpáticos
blanco
grande
enamorada
guapo
azules

Slide 16 - Question de remorquage

Practicamos
https://www.bookwidgets.com/play/pA--vaG2-iQAFy1kNugAAA/EFB2KES/herhaling-bijv?teacher_id=5762646504636416

Slide 17 - Diapositive