Het regelmatige werkwoord op -er Frans 1mh
1 / 15
La durée de la leçon est: 30 minÉléments de cette leçon
Slide 1 - Diapositive
Slide 2 - Diapositive
Slide 3 - Diapositive
Wat is de stam van het werkwoord
écouter ?
écouter ?
A
écoute
B
écout
C
écouter
D
écou
Slide 4 - Quiz
Slide 5 - Diapositive
Sleep de werkwoorden naar de juiste persoon. Let goed op de uitgangen!
je
tu
il / elle / on
nous
vous
ils / elles
parle
parlez
parlons
parlent
parle
parles
Slide 6 - Question de remorquage
Vertaal: (parler) Zij praten
timer
0:10
A
Elle parle
B
Ils parlont
C
Nous parlons
D
Elles parlent
Slide 7 - Quiz
Vertaal: (écouter) Zij luisteren
timer
0:10
A
Elle écoute
B
Elles écoutent
C
Nous écoutons
D
Ils écoutont
Slide 8 - Quiz
Vertaal: (trouver) jij vindt
timer
0:10
A
je trouve
B
tu trouve
C
tu trouves
D
Il trouve
Slide 9 - Quiz
Vertaal: (demander) wij vragen
timer
0:10
A
nous demandons
B
nous demandez
C
vous demandons
D
vous demandez
Slide 10 - Quiz
Vertaal:
(chanter) Zij zingt = Elle ....
(chanter) Zij zingt = Elle ....
timer
0:15
Slide 11 - Question ouverte
Vertaal:
(habiter) Jij woont = tu ....
(habiter) Jij woont = tu ....
timer
0:15
Slide 12 - Question ouverte
Vertaal:
(regarder) Ik kijk = Je ....
(regarder) Ik kijk = Je ....
timer
0:15
Slide 13 - Question ouverte
Vertaal:
(chercher) Wij zoeken
(chercher) Wij zoeken
timer
0:15
A
Nous cherchons
B
On cherchons
C
Vous cherchez
D
On cherche
