voorbereiding PTA Lezen H1 t/m H4

Lesdoel

H1 Je weet wat hoofdzaken zijn. Je kunt kernzinnen herkennen.

Je kunt de hoofdgedachte van een tekst herkennen


H2 Je kunt het doel van een tekst herkennen.

( informeren. overtuigen, waarschuwen, tot handelen aanzetten, instrueren, adviseren en amuseren)


1 / 10
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolPraktijkonderwijsvmboLeerjaar 1

Cette leçon contient 10 diapositives, avec diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Lesdoel

H1 Je weet wat hoofdzaken zijn. Je kunt kernzinnen herkennen.

Je kunt de hoofdgedachte van een tekst herkennen


H2 Je kunt het doel van een tekst herkennen.

( informeren. overtuigen, waarschuwen, tot handelen aanzetten, instrueren, adviseren en amuseren)


Slide 1 - Diapositive

Zelf oefenen 

De theorie staat op blz 7 en 46

Je hebt ook aantekeningen in je schrift gemaakt.

Gebruik dit bij de opdrachten.


Je maakt het test onderdeel Lezen op pag 41 en 79.

Je krijgt hier 10 min de tijd voor.


Slide 2 - Diapositive

Tekstverbanden en signaalwoorden

Slide 3 - Diapositive

Lesdoel

Je kunt met behulp van signaalwoorden opsommingen, tegenstellingen,voorbeelden, tijdsvolgorde en oorzaak-gevolg in een tekst herkennen en begrijpen.


Aan het eind van deze les ken je minimaal vier verbanden met de bijbehorende signaalwoorden.

Slide 4 - Diapositive

Uitleg

De theorie staat op blz 83-84 en blz 121

Je hebt ook aantekeningen in je schrift gemaakt.


- opsommingen

- tegenstelling

- voorbeeld

- tijdsvolgorde

- oorzaak en gevolg


Gebruik dit bij de opdrachten.

Slide 5 - Diapositive

Verbanden en signaalwoorden

Zinnen en alinea's hebben in een tekst met elkaar te maken. Ze houden verband met elkaar. Aan een signaalwoord zie je met welk verband je te maken hebt. Die woorden helpen je een tekst beter te begrijpen.



Slide 6 - Diapositive

Opsomming

Een voetbalteam bestaat uit: een keeper, verdedigers, middenvelders, aanvallers, een coach, wisselspelers en een verzorger.


Signaalwoorden zijn:

ten eerste, ten tweede, om te beginnen, ook (nog), verder, ten slotte, en.

Maar ook: dubbele punt (:); liggende streepjes (-); getallen (1,2,3); dots.

Slide 7 - Diapositive

tegenstelling

Vanmorgen moest ik vroeg opstaan, maar morgen kan ik uitslapen.


 Signaalwoorden zijn:

tegenover, maar, hoewel, echter, toch, aan de ene kant...aan de andere kant.

Slide 8 - Diapositive

Voorbeeld

Je kunt veel verschillende soorten sporten noemen. Denk bijvoorbeeld aan wintersport.


Signaalwoorden zijn:

bijvoorbeeld, zo, zoals, denk aan, neem nou, onder andere.

Slide 9 - Diapositive

Zelf oefenen


Je maakt het test onderdeel Lezen op pag 117 en 155.

Hier krijg je 10 minuten de tijd voor.

Slide 10 - Diapositive