18-11 - ag1a - Tekstverbanden + signaalwoorden

Stillezen
timer
15:00
timer
3:00
1 / 21
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 21 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 80 min

Éléments de cette leçon

Stillezen
timer
15:00
timer
3:00

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Diapositive

Planning

  • Tekstverbanden en signaalwoorden. Een uitleg van de theorie.
- Leesvaardigheid

Slide 3 - Diapositive

Tekstverbanden en signaalwoorden


wat weet je er al van?

Slide 4 - Diapositive

Tekstverbanden en
signaalwoorden

Slide 5 - Carte mentale

Slide 6 - Vidéo

Wat is een signaalwoord?
• Verbindingswoorden
•Signaalwoorden geven het verband aan tussen zinsdelen, zinnen en alinea’s

Slide 7 - Diapositive

Welk verband staat in deze zin?
Zijn vriendin daarentegen is wel heel erg aardig.
A
Opsomming
B
Oorzaak-gevolg
C
Conclusie
D
Tegenstelling

Slide 8 - Quiz

Welk verband staat in deze zin?
In de winkel haal ik brood en melk.
A
Opsomming
B
Tegenstelling
C
Middel-doel
D
Voorwaarde

Slide 9 - Quiz

Verwijder eerst het stickertje, druk daarna op de startknop.

Wat zijn de signaalwoorden voor volgorde van tijd?
A
druk, eerst
B
startknop, daarna
C
verwijder, eerst
D
eerst, daarna

Slide 10 - Quiz

Wat is 'ten slotte'?
Dat is een...
A
bijvoeglijk naamwoord
B
signaalwoord voor opsomming
C
zelfstandig naamwoord
D
signaalwoord voor volgorde

Slide 11 - Quiz

Welk signaalwoord geeft een redengevend verband aan?
A
Dat houdt in
B
In vergelijking met
C
Want
D
Het gevolg is dus

Slide 12 - Quiz

Wat vul je in?

  • Het is koud en guur weer, ..... ik heb mijn winterjas tevoorschijn gehaald. 

  • Ik ben naar Malificent 2 geweest, .... ik van Disneyfilms houd. 

Slide 13 - Diapositive

Welk verband staat in deze zin?
Zijn vriendin staat altijd voor hem klaar: ze is dus erg aardig.
A
Opsomming
B
Oorzaak-gevolg
C
Conclusie
D
Tegenstelling

Slide 14 - Quiz

Welk signaalwoord geeft een redengevend verband aan?
A
Dat houdt in
B
In vergelijking met
C
Want
D
Het gevolg is dus

Slide 15 - Quiz

Welk verband?

Het wordt steeds droger in de zomer. Daardoor is de aardappeloogst een stuk lager.
A
Concluderend
B
Oorzakelijk
C
Vergelijkend
D
Redengevend

Slide 16 - Quiz

Nieuwsquiz

Slide 17 - Diapositive

Slide 18 - Lien

Opsomming

Een voetbalteam bestaat uit: een keeper, verdedigers, middenvelders, aanvallers, een coach, wisselspelers en een verzorger.


Signaalwoorden zijn:

ten eerste, ten tweede, om te beginnen, ook (nog), verder, ten slotte, en.

Maar ook: dubbele punt (:); liggende streepjes (-); getallen (1,2,3); dots.

Slide 19 - Diapositive

Tegenstelling

Vanmorgen moest ik vroeg opstaan, maar morgen kan ik uitslapen.


 Signaalwoorden zijn:

tegenover, maar, hoewel, echter, toch, aan de ene kant...aan de andere kant.

Slide 20 - Diapositive

Voorbeeld

Je kunt veel verschillende soorten sporten noemen. Denk bijvoorbeeld aan wintersport.


Signaalwoorden zijn:

bijvoorbeeld, zo, zoals, denk aan, neem nou, onder andere.

Slide 21 - Diapositive