Les 4 - lijdend voorwerp (huiswerk) en het naamwoordelijk gezegde

Lesdoel


Je leert over de zinsdelen en hun functies in de zin.
Dit helpt je om teksten beter te begrijpen en om zelf betere teksten te schrijven.
1 / 21
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 21 diapositives, avec diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Lesdoel


Je leert over de zinsdelen en hun functies in de zin.
Dit helpt je om teksten beter te begrijpen en om zelf betere teksten te schrijven.

Slide 1 - Diapositive

Wat gaan we vandaag doen?
  • Wat weet je nog van het lijdend voorwerp?
  • Bespreken huiswerk - H3 'lijdend voorwerp' opdracht 1, 2 en 3 (blz. 88, 89).
  • Theorie naamwoordelijk gezegde (hoofdstuk 4 - blz. 118)
  • Zelf aan de slag

Slide 2 - Diapositive

Lijdend voorwerp (lv)
Het lijdend voorwerp is een zinsdeel. 

Bij het lijdend voorwerp 'overkomt iemand' of 'ondergaat een onderwerp' iets. 

Het is belangrijk dat je weet dat niet iedere zin een lijdend voorwerp heeft.
Lijdend voorwerp (lv)

Slide 3 - Diapositive

Hoe vind je het lijdend voorwerp? 
wie/wat + wwg + onderwerp = lijdend voorwerp. 
Wie of wat
+
wwg
+
lijdend voorwerp
onderwerp
=

Slide 4 - Diapositive

Antwoorden opdracht 1 (blz. 88)

Slide 5 - Diapositive

Vervolg antwoorden opdracht 1 (blz. 88)

Slide 6 - Diapositive

Vervolg antwoorden opdracht 1 (blz. 88)

Slide 7 - Diapositive

Antwoorden opdracht 2 (blz. 89)

Slide 8 - Diapositive

Vervolg antwoorden opdracht 2 (blz. 89)

Slide 9 - Diapositive

Vervolg antwoorden opdracht 2 (blz. 89)

Slide 10 - Diapositive

Antwoorden opdracht 3 (blz. 89)

Slide 11 - Diapositive

Het naamwoordelijk gezegde = ng
- Wanneer is het een naamwoordelijk gezegde?
- Hoe herken je het naamwoordelijk gezegde?
- Oefenen met zinnen met een ng.

Slide 12 - Diapositive

Het naamwoordelijk gezegde zegt wat het onderwerp 'is', wordt of blijft en geeft altijd een eigenschap, kenmerk of toestand weer van het onderwerp.


B (beroep)
E (emotie)
T (toestand)

Slide 13 - Diapositive

Naamwoordelijk gezegde
Zij | is | blij


    o            ng          ng
                     koppelwerkwoord        naamwoordelijk deel 
SAMEN: naamwoordelijk gezegde

Slide 14 - Diapositive

werkwoordelijk gezegde <-> naamwoordelijk gezegde
 
Zinnen waarin iemand iets doet. = werkwoordelijk gezegde
Zinnen waarin iemand iets is. = naamwoordelijk gezegde

Slide 15 - Diapositive

Zo vind je het naamwoordelijk gezegde

Slide 16 - Diapositive

Voorbeeld naamwoordelijk gezegde

Slide 17 - Diapositive

Naamwoordelijk gezegde 

Slide 18 - Diapositive

Naamwoordelijk gezegde
In zinnen met een naamwoordelijk gezegde zit nooit een lijdend voorwerp!

Slide 19 - Diapositive

Afsluiting
Lesdoelen
       Ik kan het verschil tussen een werkwoordelijk gezegde en 
       naamwoordelijk gezegde uitleggen.
       Ik kan een naamwoordelijk gezegde herkennen en benoemen in 
       een zin. 

Slide 20 - Diapositive

Zelf aan de slag
Maak opdracht 1 en 2 op blz. 119
Wat niet af is, is huiswerk voor woensdag!

Slide 21 - Diapositive