Herhaling redekundig ontleden tm bwb

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo k, g, t, mavo, havo
• Leerjaar 2

Redekundig ontleden 

M3c

leerdoelen

- kunnen uitleggen: wat redekundig ontleden?

- stappenplan redekundig ontleden kunnen opnoemen

- stappenplan redekundig ontleden kunnen uitvoeren t/m mwv

Wat is het onderwerp in de zin:
Martin maakte een PowerPoint-presentatie.

1. Martin
2. maakte
3. een Powerpoint-presentatie
4. er is geen onderwerp

Wat is het werkwoordelijk gezegde?

1. Alle werkwoorden in een zin met uitzondering van de persoonsvorm
2. De persoonsvorm en alle zelfstandig naamwoorden in een zin
3. Alle werkwoorden in een zin inclusief de persoonsvorm
4. Het werkwoordelijk gezegde is een andere naam voor de persoonsvorm

Alle werkwoorden in de zin noem je samen:

1. het onderwerp
2. het naamwoordelijk gezegde
3. het werkwoordelijk gezegde
4. het werkend voorwerp

De persoonsvorm is altijd een werkwoord.

1. waar
2. niet waar

Benoem het zinsdeel: 'mijn scooter'
Hij heeft mijn scooter gerepareerd.

1. ond
2. pv
3. lv
4. mv

Benoem het zinsdeel: 'gerepareerd'
Hij heeft mijn scooter gerepareerd.

1. ww-rest
2. pv
3. lv
4. gem-rest

Benoem het zinsdeel: 'heeft'
Mijn broer heeft een mooi cadeau voor mijn moeder gekocht.

1. ww-rest
2. pv
3. lv
4. gem-rest

Benoem het zinsdeel: 'een mooi cadeau'
Mijn broer heeft een mooi cadeau voor mijn moeder gekocht.

1. ond
2. pv
3. lv
4. mv

Benoem het zinsdeel: 'voor mijn moeder'
Mijn broer heeft een mooi cadeau voor mijn moeder gekocht.

1. ond
2. pv
3. lv
4. mv

Benoem het zinsdeel: 'aan het koken'

Ik ben al de hele middag aan het koken.

1. ww-rest
2. pv
3. gem-rest
4. niet ww-rest

Benoem het zinsdeel: 'Mag'

Mag ik jullie iets vragen?

1. ww-rest
2. pv
3. lv
4. mv

Benoem het zinsdeel: 'jullie'

Mag ik jullie iets vragen?

1. ww-rest
2. pv
3. lv
4. mv

Benoem het zinsdeel: 'morgen'

Komen jullie morgen naar mij?

1. bwb
2. pv
3. lv
4. mv

Benoem het zinsdeel: 'naar mij'

Komen jullie morgen naar mij?

1. bwb
2. pv
3. lv
4. mv

Benoem het zinsdeel: 'Hij'

Hij geeft zijn hond een dikke knuffel.

1. ond
2. pv
3. lv
4. mv

Benoem het zinsdeel: 'een dikke knuffel'

Hij geeft zijn hond een dikke knuffel.

1. ond
2. pv
3. lv
4. mv

Benoem het zinsdeel: 'zijn hond'

Hij geeft zijn hond een dikke knuffel.

1. bwb
2. pv
3. lv
4. mv

Ontleed deze zinnen in je schrift

1. Tijdens de lunch hebben wij tosti's gegeten. 

2. Geef jij de hond vanavond zijn eten? 

3. Frits stond na de les op zijn tafel te dansen. 

4. Ik legde mijn pen direct neer. 

5. Gisteren heb ik snel in de winkel een cadeau gekocht. 

*6. Pak je jas! 

*7. Pieter en Sanne staan voor school te wachten.  

* Verzin nu zelf een zin met hierin een: pv, ond, lv, mv en minimaal één bwb. 

Lever een duidelijke foto van de ontlede zinnen in. 

OF we kijken de zinnen NU na.