Cette leçon contient 18 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 50 min
Éléments de cette leçon
H2.3 Afronden
Slide 1 - Diapositive
Maar eerst..
Slide 2 - Diapositive
Huiswerk controle
H2.3 Opdracht 17 t/m 25 Sem: 1 t/m 11, 13, 14
Slide 3 - Diapositive
En dan nu oefenen met de lesstof!
Als je het antwoord op een vraag niet weet, gebruik dan je screenshots van de vorige LessonUps.
Slide 4 - Diapositive
Wat betekent het als een tekst een tweedeling heeft?
Slide 5 - Question ouverte
Uit welke delen bestaat een tekst in elk geval?
Slide 6 - Question ouverte
Het slot is ....... de laatste alinea van de tekst.
A
meestal
B
altijd
C
nooit
Slide 7 - Quiz
Welke tekstdoel heeft een advertentie?
A
informeren
B
overtuigen
C
activeren
D
amuseren
Slide 8 - Quiz
En nu uit je hoofd. Welke tekstdoelen zijn er?
Slide 9 - Carte mentale
Ik laat nu de tekstverbanden en de bijbehorende signaalwoorden zien.
Jullie krijgen 2 minuten de tijd om ze in je hoofd te stampen. Hierna volgen er vragen hierover.
Slide 10 - Diapositive
Tekstverband
1. opsomming
2. tegenstelling
3. tijdsvolgorde
4. voorbeeld
Signaalwoorden
1. ten eerste, ook, bovendien, verder
2. maar, daarentegen, toch, echter, integendeel
3. voordat, terwijl, tijdens, alvast, later
4. bijvoorbeeld, een voorbeeld (hier)van is, zo, zoals, ter illustratie
timer
2:00
Slide 11 - Diapositive
Welke tekstverband hoort bij de volgende signaalwoorden: maar, daarentegen, toch, echter, integendeel
A
Opsomming
B
Tegenstelling
C
Voorbeeld
D
Tijdsvolgorde
Slide 12 - Quiz
Welke tekstverband hoort bij de volgende signaalwoorden: ten eerste, ook, bovendien, verder
A
Opsomming
B
Tegenstelling
C
Voorbeeld
D
Tijdsvolgorde
Slide 13 - Quiz
Welke tekstverband is hier aangegeven: In de natuur komen veel verschillende slangen voor, zoals adders en ringslangen. Benoem ook het signaalwoord.
Slide 14 - Question ouverte
En dan nu de verwijswoorden....
Slide 15 - Diapositive
Veel zeedieren zien de gekleurde stukjes plastic aan voor eten. Daardoor hebben zij hun magen vol met plastic. Waarnaar verwijst het woordje 'zij' in de tweede zin? Welke vraag stel je om hierachter te komen?
Slide 16 - Question ouverte
Het verschil tussen overtuigen en activeren? (Tekstdoelen)