13/5 vage verwijzing, spreektaal - schrijftaal, woordendiarree, misleidende tweelingen

Extra oefenen SO taalfouten
GRAMMATICA
1 / 35
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 35 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Extra oefenen SO taalfouten
GRAMMATICA

Slide 1 - Diapositive

Planning

  • Korte activiteit
  • Instructie
  • Werken
  • Afsluiten

Slide 2 - Diapositive

Spelen met woorden: rebus
Geef iedereen de kans om de rebus op te lossen: roep je geen antwoorden door de klas, maar doe de rebus het in je hoofd.
  • Bekijk eerst de rebus goed en probeer hem in je hoofd op te lossen (schrijf je antwoord eventueel even in je schrift op)
  • Schrijf je antwoord in de volgende sheet.
  • Denk aan hoofdletters en leestekens.

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Diapositive


Slide 5 - Question ouverte

Slide 6 - Diapositive


Slide 7 - Question ouverte

Lesdoel

Aan het einde van deze les: 

  •  weet je hoe je vage verwijzingen voorkomt;
  • weet je waarom je in geschreven teksten schrijftaal gebruikt;
  • weet je hoe je ‘woordendiarree’ in je teksten voorkomt;
  • kan je misleidende tweelingen herkennen en verbeteren.



Slide 8 - Diapositive

Herhaling
  • Losstaande zinnen
  • Verdwaling
  • Dubbele ontkenning

Slide 9 - Diapositive

Welke van de onderstaande voorbeelden is een dubbele ontkenning?
A
Hij ontkende dat hij dat niet had gedaan.
B
Hij ontkende dat hij dat had gedaan.
C
Hij zei dat hij dat niet had gedaan.
D
Hij zei niet dat hij dat had gedaan.

Slide 10 - Quiz

Welke van de onderstaande zinnen bevat verdwaling?
A
Hij botste met hoge snelheid tegen het hek.
B
Met hoge snelheid botste hij tegen het hek.
C
Hij botste tegen het hek met hoge snelheid.
D
Hij kon fatsoenlijk fietsen.

Slide 11 - Quiz

Welke twee zinnen bevatten een losstaande zin?
A
Je hebt een speciale docent die je mentor is.
B
Je hebt een speciale docent. Die je mentor is.
C
Je hebt een speciale docent. Dat is je mentor.
D
Veel docenten snappen niks van ons. Wat erg jammer is.

Slide 12 - Quiz

Dubbele ontkenning
  • Je gebruikt in een zin twee keer een ontkenning
    - en - = +
  • Door een dubbele ontkenning wordt de uiting positief.

Voorbeelden
  • Hij ontkende dat hij dat niet had gedaan.
  • Wij hebben nooit geen problemen.
  • Ik ben daar nooit niet geweest.

Slide 13 - Diapositive

Verdwaling
Een zinsdeel staat op de verkeerde plaats, waardoor de zin een andere betekenis krijgt.

Voorbeelden
  • Iedereen in de klas maakt altijd niet zijn huiswerk
    Juist: Niet iedereen in de klas maakt altijd zijn huiswerk.
  • Bij school zag ik pratende brommers en kinderen.
    Juist: Bij school zag ik brommers en pratende kinderen.

Slide 14 - Diapositive

Losstaande zin
Een bijzin (zin waarbij PV en OW meestal niet naast elkaar staan) mogen nooit als zelfstandige zin voorkomen: een bijzin hoort altijd bij een hoofdzin.

Voorbeelden
  • Ik ga naar huis. Omdat ik ziek ben.
    Juist: Omdat ik ziek ben, ga ik naar huis. /Ik ga naar huis, omdat ik ziek ben.
  • Laten we met de auto gaan. Zodat we thuis zijn als de finale begint.
    Juist: Laten we met de auto gaan, zodat we thuis zijn als de finale begint.

Slide 15 - Diapositive

Slide 16 - Diapositive

Vage verwijzingen
  • Je formuleert de zin zo, dat niet duidelijk is waar je naar verwijst.

    Voorbeeld
  • Rebecca wilde graag haar moeder zien omdat ze jarig was.
Wie is er nu jarig? Er zijn twee correcte mogelijkheden:
  • Rebecca wilde graag haar moeder zien omdat deze jarig was
  • Omdat Rebecca jarig was, wilde ze graag haar moeder zien

Slide 17 - Diapositive

Vage verwijzingen
Meer voorbeelden:
  • Frank heeft op het feest maar twee bekenden gezien: zijn neef en zijn vrouw.
Wiens vrouw? Ook hier zijn er twee mogelijkheden:
  • Frank heeft op het feest maar twee bekenden gezien: zijn neef en diens vrouw.
  • Frank heeft op het feest maar twee bekenden gezien: zijn vrouw en zijn neef.

  • De rector zei tegen de leraren: ‘Dit jaar lassen we twee extra studiedagen in.’
Wat bedoelt de rector: dit kalenderjaar, dit schooljaar? En wie is ‘we’?
  • Cursusleider: ‘Wij gaan straks thuis allemaal verder oefenen met Excel.’
  • Gaat de cursusleider echt zelf ook oefenen?

  • De laatste tijd hoor je steeds vaker dat het onveiliger wordt op straat.
  • Wanneer precies is ‘de laatste tijd’? Wie wordt bedoeld met ‘ je’? Wat bedoelt de schrijver met ‘op straat’. Alle straten? Zijn straat? Zijn buurt?

Slide 18 - Diapositive

Spreektaal i.p.v. schrijftaal
Voorbeelden uit teksten van leerlingen
Ok, ik geef toe, soms is leren wel handig.

Die gasjes van FC De Helder maken zelf de grootste en gevaarlijkste bommen met spijkers erin.

Slide 19 - Diapositive

Spreektaal i.p.v. schrijftaal
In schrijfopdrachten worden spreek- en schrijftaal soms door elkaar gebruikt. Spreektaal in een geschreven tekst is niet altijd fout, maar meestal wel ongepast. In een opstel staat bijvoorbeeld: ‘Tot half vijf naar school is te lang, dat snapt iedereen.’ Deze zin is niet ‘fout’, maar het woord ‘snapt’ is niet goed gekozen. Beter is: ‘Tot half vijf naar school is te lang, dat begrijpt iedereen.’ Zo ga je in een geschreven tekst niet ‘gelijk’ naar huis, maar je gaat ‘direct’ naar huis (of: ‘meteen’ naar huis).
De volgende voorbeelden komen uit opstellen.

  • Ok, ik geef toe, soms is het mentoruur wel handig.
  • M’n zusje die in groep 4 zit is met hetzelfde bezig, dus waar slaat het op dat wij dit moeten doen?!
  • Neem nou Chelsea, een voetbalclub uit Londen met een groot ego. Zij zijn in 2003 overgenomen door Roman Abromovich, die zo’n tachtig miljoen in de club stak. Zielig gewoon.
  • Maar volgens die vent Halsema (burgemeester van Amsterdam) is het allemaal veel te gevaarlijk, terwijl die gasjes van Ajax zelf de grootste en gevaarlijkste bommen met spijkers erin maken.

Slide 20 - Diapositive

Woordendiarree
Te veel woorden achter elkaar 
--> Te lange zinnen die niet zijn te volgen voor de lezer.

Bij een brief of opstel moet je schrijfstijl correct en helder zijn. Het omgekeerde van een zorgvuldige stijl is woordendiarree. Deze ‘diarree’ ontstaat als een schrijver veel woorden achter elkaar zet, zonder zich bezig te houden met een juiste zinsbouw. Omdat de schrijver slordig is, moet de lezer straks extra zijn best doen om te begrijpen wat de schrijver bedoelt. Een gemakzuchtige stijl getuigt dus van weinig respect voor de lezer.
De volgende voorbeelden van woordendiarree komen uit een opstel over drinkflesjes.

Slide 21 - Diapositive

Woordendiarree

- Een flesjesautomaat is eigenlijk ook veel handiger, omdat als je een slokje neemt van je blikje Cola, je stopt het even in je tas, praat even tegen iemand en daarna zit waarschijnlijk je tas weer helemaal onder, dit is dus ook niet handig als je een slokje van je blikje neemt, en dan heb je geen dorst meer. Met een flesje is dit dus veel handiger, want dan kun je het flesje hersluiten.

- Een flesjesautomaat is in het milieu ook handiger, omdat er statiegeld op staat. Wij leerlingen vinden het altijd fijn als we geld terug krijgen van hun aankoop. Dus dan worden we vanuit ons instinct bijna gedwongen, om ons blikje weer in te leveren.
Veel stijlfouten zijn het gevolg van gebrek aan kennis. De oplossing is dan dat je meer leert over taalregels.
Een woordendiarree is niet het gevolg van een gebrek aan kennis, maar van een gebrek aan zorgvuldigheid. De oplossing is dan dat je meer tijd en aandacht gaat besteden aan zinsbouw en woordgebruik. Je schrijft eerst, leest vervolgens je stuk over en verbetert daarna de fouten. Zo nodig herhaal je zo’n herschrijfronde een aantal keren. In dit proces van schrijven en herschrijven ontwikkel je een zorgvuldige stijl. Dat is prettig voor jezelf, én voor de lezer van je schrijfwerk.

Slide 22 - Diapositive

Misleidende tweelingen
  • Als/dan
    Als --> gelijk --> vergelijking maken waarbij er geen verschil is
    Ik ben net zo slim als jij.
    Dan --> ongelijk --> bij vergelijkende trap (beter, leuker, slimmer, sneller)
    Ik ben slimmer dan jij. 
  • Rede/reden
    Rede: verstand/toespraak
    Reden: argument om iets te doen

Slide 23 - Diapositive

Misleidende tweelingen
  • Kennen/kunnen                              
Kennen = weten
 Kunnen = in staat zijn

  • Te kort/tekort    Te veel/teveel
    Als zelfstandig naamwoord schrijf je het aan elkaar
    --> Een tekort van €600,-            --> Een teveel aan vitamines

  • Te danken aan (positief)/te wijten aan (negatief)
  • Die voldoende heeft hij te danken aan zichzelf.
    Dat hij blijft zitten, was te wijten aan zijn gebrek aan inzet.

Slide 24 - Diapositive

Misleidende tweelingen
Woorden die wat betreft hun betekenis op elkaar lijken, worden vaak verwisseld. Bij de volgende woordparen gaat het vaak mis: 
als/dan
Hij is even groot als ik. (‘Als’ gebruik je bij een evenwaardige vergelijking.)
Hij is groter dan ik. (‘Dan’ gebruik je alleen bij de vergelijkende trap: beter dan, zuiniger dan.)
Niemand minder dan de directeur kwam de voorstelling openen.

rede/reden 
Hij hield een rede voor de klas. (toespraak)
De achttiende eeuw wordt wel ‘de eeuw van de rede’ genoemd. (verstand)
Hij had geen geldige reden voor zijn absentie. (argument om iets te doen)
kennen/kunnen

Slide 25 - Diapositive

Misleidende tweelingen
kennen/kunnen
 
Hij kent Huntelaar goed. (weten wie het is)
Zij heeft goed geleerd en kent de woordjes uitstekend. (kennen door te leren)
Hij kan heel goed gitaar spelen. (in staat zijn om)
Hij kan nog niet alleen thuis zijn.

na/naar
 Ik kom na jou. (volgorde)
Ik kom na het eten. (tijd)
Naar aanleiding van uw opmerkingen ben ik gaan letten op mijn taalgebruik.
Hij moet maar eens naar zich laten kijken.
Het ziet ernaar uit dat het gaat regenen, maar daarna klaart het vast weer op.
te kort/tekort
 
Hij kwam zes euro te kort.
Hij had een tekort van zes euro. (zelfstandig naamwoord)
te veel/teveel
 
De sporter gaf te veel geld uit aan vitaminepreparaten.
Een teveel aan vitamines kan schadelijk zijn. (zelfstandig naamwoord)
te danken aan/te wijten aan
 
Zijn mooie cijfers waren te danken aan zijn kennis. (positief)
Zijn doubleren was te wijten aan zijn gebrek aan inzet. (negatief)

Slide 26 - Diapositive

Misleidende tweelingen
te kort/tekort
 
Hij kwam zes euro te kort.
Hij had een tekort van zes euro. (zelfstandig naamwoord)

te veel/teveel
 De sporter gaf te veel geld uit aan vitaminepreparaten.
Een teveel aan vitamines kan schadelijk zijn. (zelfstandig naamwoord)

te danken aan/te wijten aan
 Zijn mooie cijfers waren te danken aan zijn kennis. (positief)
Zijn doubleren was te wijten aan zijn gebrek aan inzet. (negatief)

Slide 27 - Diapositive

Welk antwoord is juist?
A
Ik ben beter als zij.
B
Ik ben beter als haar.
C
Ik ben beter dan zij.
D
Ik ben beter dan haar.

Slide 28 - Quiz

Welk antwoord is juist?
A
Ik ben net zo knap als hij.
B
Ik ben net zo knap als hem.
C
Ik ben net zo knap dan hij.
D
Ik ben net zo knap dan hem.

Slide 29 - Quiz

Welke antwoorden zijn juist?
A
Ik heb een goede rede waarom ik te laat ben.
B
Ik heb een goede reden waarom ik te laat ben.
C
Het rationalisme hecht veel waarde aan de rede.
D
Ik hield een goede rede voor GMF.

Slide 30 - Quiz

Werk voor de deze les (als er tijd over is) + huiswerk: 

2.5, deel 2, opdracht 1 t/m 19
+nakijken en verbeteren met een andere kleur!

Klaar = lezen uit je leesboek

timer
10:00

Slide 31 - Diapositive

Lesdoel

Aan het einde van deze les:

  •  weet je hoe je vage verwijzingen voorkomt;
  • weet je waarom je in geschreven teksten schrijftaal gebruikt;
  • weet je hoe je ‘woordendiarree’ in je teksten voorkomt;
  • kan je misleidende tweelingen herkennen en verbeteren.



Slide 32 - Diapositive

Ik kan vage verwijzingen, schrijftaal, ‘woordendiarree’ en misleidende tweelingen herkennen, verbeteren en voorkomen in geschreven teksten.
😒🙁😐🙂😃

Slide 33 - Sondage

Reflectie:
Wat ging bij jou goed tijdens deze les?
Wat kan nog iets beter?

Slide 34 - Question ouverte

Feedback
Wat vond je fijn/goed aan deze les?
Wat zou je liever anders zien?

Slide 35 - Question ouverte