H5 spelling - hoofdletters en aanhalingstekens

• Nederlands
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

Wanneer gebruik
je hoofdletters?

• Begin van de zin.

   

• Let op bij:
  
• ‘s Morgens ga ik altijd sporten.
  
• 25 scholieren waren ziek.
  

• Bij eigennamen van bijvoorbeeld:
  
• personen, dieren en schepen
  
• aardrijkskundige plaatsen, landen, straten, wateren, etc.
  
• bedrijven, organisaties en scholen
  
• feestdagen
  
• 
  

• Eigennamen 

• Let op:       Je schrijft het voorvoegsel met een kleine letter als er een                     voornaam of voorletter bij staat.
  
• Dus:           Mevrouw J. van der Wilgen
  
•                   Peter de Laat
  
• Maar:         Ik ging naar De Jong, want ik was het niet eens met mijn                       cijfer.
  

• Bij bijvoeglijk naamwoorden die van aardrijkskundige namen zijn afgeleid.
  

• Bijvoorbeeld:       Zuid-Hollandse aardbeien
•                             Belgische bonbons

• Bij samengestelde woorden gemaakt van religieuze feestdagen
  
• Zoals:                paastakken, pinksterweekend
  

• Maar de feestdag zelf met een hoofdletter.
  
• Dus:                  Eerste Kerstdag, Tweede Paasdag, Pinksteren

• Windstreken                                         het zuiden, het noordwesten

• Seizoenen, weekdagen en maanden    zomer, maandag, januari

• Woorden waarbij je niet meer aan de persoon denkt 
• bijvoorbeeld:                                          adamsappel

• Soortnamen                                         een stukje edammer

Wat is de juiste schrijfwijze?

1. Kerstvakantie
2. kerstvakantie

Wat is de juiste schrijfwijze?

1. Piet Van De Kerkhof
2. Piet Van de kerkhof
3. Piet van de Kerkhof
4. Piet van de kerkhof

Wat is de juiste schrijfwijze?

1. De wind waait uit het westen.
2. De wind waait uit het Westen.

• Directe reden en citaten
  

• ‘Je mag vanavond een ijsje halen’, zei mijn moeder.
  
• ‘Ga je mee naar het park? We gaan daar picknicken met zijn allen’, vroeg mijn vriendin.
  
• ‘Als je je huiswerk niet maakt,’ zei de juf, ‘heb je straks moeite met het so.’
  
• Mijn vriend vroeg: ‘Ga je straks mee voetballen?’

• Let op: bij gedachtes noteer je GEEN aanhalingstekens
  

• Ik dacht: met die klasgenoot kan ik echt niet samenwerken.

• Bij titels
  
• Extra uitleg over deze lesstof kun je vinden in ’Nieuw Nederlands’ op bladzijde 154.
  

• Als je het woord bedoelt en niet de betekenis.
  
• Weet jij hoe je het woord ‘encyclopedie’ schrijft?
  

Kies de juiste schrijfwijze (let op de leestekens).

1. Laura, wat is het antwoord op deze vraag.
2. Laura wat is het antwoord op deze vraag.
3. Laura, wat is het antwoord op deze vraag?
4. Laura, Wat is het antwoord op deze vraag?

'Deze moet je hebben', zei de man.

1. Directe rede
2. Indirecte rede

'Deze broek staat u fantastisch', zei de verkoper.

1. Directe rede
2. Indirecte rede

Het meisje vroeg of zij vandaag een uurtje eerder weg mocht.

1. Directe rede
2. Indirecte rede

Het meisje vroeg: 'Mag ik vandaag een uurtje eerder weg?'

1. Directe rede
2. Indirecte rede

Welke vorm is juist geschreven?

1. De film 'Zwartboek'
2. De film 'zwartboek'
3. de film 'Zwartboek'
4. de film 'zwartboek'

Schrijf onderstaande regel foutloos:
de docent zei als huiswerk maken jullie twee opdrachten

Schrijf onderstaande regel foutloos:
merel wil jij vanavond op sam passen als wij naar de familie van vliet gaan vroeg vader