QUIZ & 30 seconds Th 2 Voeding en vertering basisstof 1 -6 (11-12-'23)

1 / 38
suivant
Slide 1: Diapositive
BiologieMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

Cette leçon contient 38 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Naleven regels...
- Plaatsnemen volgens plattegrond
- telefoons in telefoontas
- Stappenplan:
  1: naam op bord
  2: streepje erachter = strafwerk
  3: 2-de streepje = uur nakomen
- Grensoverschrijdens gedrag? --> direct lesverwijdering!

Slide 2 - Diapositive

Planning laatste les
- QUIZZZ

- 30 seconds

Slide 3 - Diapositive

Quizzz thema 2 voeding en vertering
Lees de vragen goed.
Geef uitleg als er uitleg gegeven moet worden.
Heel veel succes!

Slide 4 - Diapositive

Dit voedingsmiddel is een...
A
Dierlijk voedingsmiddel
B
Plantaardig voedingsmiddel

Slide 5 - Quiz

Dit brood is een:
A
Dierlijk voedingsmiddel
B
Plantaardig voedingsmiddel

Slide 6 - Quiz

Dit eitje is een:
A
Dierlijk voedingsmiddel
B
Plantaardig voedingsmiddel

Slide 7 - Quiz

Wat zijn voedingsmiddelen?
A
Gezonde dingen om te eten
B
Middelen om voeding te maken
C
Alles wat we eten
D
Alles wat we eten en drinken

Slide 8 - Quiz

Waarvoor heeft je lichaam voedingsstoffen nodig? Noem 2 voorbeelden

Slide 9 - Question ouverte

Zijn het voedingsstoffen of voedingsmiddelen?
Voedingsstoffen
Voedingsmiddelen
Chips
Vitaminen C
Brood
Vis
Broccoli
Koolhydraten
Calcium
Yoghurt
Eiwitten
Kroket

Slide 10 - Question de remorquage

Vitamines zijn
A
Voedingsmiddelen
B
Voedingsstoffen

Slide 11 - Quiz

Eiwitten zijn:
A
Voedingsmiddelen
B
Voedingsstoffen

Slide 12 - Quiz

Welke twee soorten voedingsmiddelen bestaan er?

Slide 13 - Question ouverte

Groepen voedingsstoffen
Voedingsstoffen
Brandstof
Bouwstof
Beschermende stof
Reserve stof
Koolhydraten, vetten

Koolhydraten, eiwitten, vetten
mineralen, water en vitaminen


Vitaminen en
mineralen
Koolhydraten, vetten, eiwitten

Slide 14 - Question de remorquage

Beschermende stoffen zijn?
A
mineralen en vitaminen
B
koolhydraten en eiwitten
C
mineralen en eiwitten
D
vitaminen en koolhydraten

Slide 15 - Quiz

IJzer is een voorbeeld van een:
A
Koolhydraat
B
Mineraal
C
Vitamine
D
Vet

Slide 16 - Quiz

Energierijke stoffen
Bouwstoffen
Beschermende stoffen

Koolhydraten 
Vetten
Eiwitten
Mineralen
Vitaminen
Vetten
Water
Mineralen

Slide 17 - Question de remorquage

Wat is de functie van de beschermende stoffen?

Slide 18 - Question ouverte

Koolhydraten zijn voornamelijk:
A
Brandstoffen
B
Beschermende stoffen
C
Bouwstoffen

Slide 19 - Quiz

Wat is een indicator

Slide 20 - Question ouverte

Wat is de indicator voor zetmeel?

Slide 21 - Question ouverte

Hoe groter het vak van de schijf van 5, hoe meer je er van moet eten.
A
waar
B
niet waar

Slide 22 - Quiz

In welk vak van de schijf van
5 vind je veel eiwitten?
A
groente en fruit
B
brood, pasta, rijst en aardappelen
C
vlees, vis en zuivel
D
olie en vetten

Slide 23 - Quiz

Waarom zijn niet alle delen van de schijf van 5 even groot?

Slide 24 - Question ouverte

Sleep de voedingsmiddelen naar het juiste vak in de schijf van 5.
Groen
Oranje
Roze
Blauw
Geel
Salami
Bananen
Eieren
Appels
Margarine
Thee
Granenkoekjes
Toastjes
Aardappelen
Pasta
Kwark
Rodekool

Slide 25 - Question de remorquage

Volkoren brood is gezonder dan wit brood
A
Waar
B
Niet waar

Slide 26 - Quiz

Blauw
Roze
Oranje
Groen
Geel
Vitamine
Water
Eiwitten
Koolhydraten
Vetten

Slide 27 - Question de remorquage

Voedselvergiftiging is een:
A
Griepje
B
Infectie
C
Ontsteking

Slide 28 - Quiz

Hoe kun je voedselvergiftiging verkomen? Noem 1 voorbeeld

Slide 29 - Question ouverte

BONUSVRAAG: Hoe krijgen wij mensen vitamine D?

Slide 30 - Question ouverte

EINDE QUIZZZ

Slide 31 - Diapositive

We gaan door met het volgende spel!

Slide 32 - Diapositive

Slide 33 - Diapositive

We maken eerst 2 groepen!
- Groep 1 & groep 2

Slide 34 - Diapositive

  • Iemand van een groep komt naar voren en pakt een kaart met een begrip.
  • Ik geef het startsignaal. Omschrijf het begrip binnen 30 seconden aan je groep zonder het begrip bij naam te noemen.
  • de rest van jouw groep mag het begrip raden. Goed geraden: 1 punt!
  • Begrip niet geraden? Dan mag de andere groep raden (ook voor 1 punt!).     Deze groep behoudt dan ook de beurt.
  • Begrip geraden binnen 30 sec? Dan mag je een nieuwe kaart pakken.
  • kun je het begrip niet uitleggen? Je mag 1 maal de kaart inruilen!
De Spelregels:

Slide 35 - Diapositive

Wie is de winnaar?
- De winnaar is de groep met de meeste punten!

Slide 36 - Diapositive


Wie ooo wie?

Slide 37 - Diapositive

De einduitslag...

Slide 38 - Diapositive