LJ1 6.5 Voortplanting bij dieren - LJ2 6.5 Mens en milieu

Vak: Biologie
Hoofdstuk: 6.5
1.
Lesopening
2. 
Lesdoel + leergebiedoverstijgende doelen
3.
Mini-check
4. 
Instructie
5.
Begeleid inoefenen
6. 
Zelfstandig werken
7.
Evaluatie
1 / 39
suivant
Slide 1: Diapositive
BiologieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

Cette leçon contient 39 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Vak: Biologie
Hoofdstuk: 6.5
1.
Lesopening
2. 
Lesdoel + leergebiedoverstijgende doelen
3.
Mini-check
4. 
Instructie
5.
Begeleid inoefenen
6. 
Zelfstandig werken
7.
Evaluatie

Slide 1 - Diapositive

1. Lesopening
LJ 1: Pak je boek van biologie en open deze op blz.  176.

LJ 2: Pak je boek en open deze op blz. 217. Lees de theorie goed door en probeer opdracht 1 + 2 alvast te maken. 

Huiswerk controle


Slide 2 - Diapositive

2. Lesdoel + leergebiedoverstijgende doelen
Aan het einde van de les:
- kun je uitleggen dat bij bevruchting elk van de ouders de helft van de chromosomen levert. 
- kun je voorbeelden geven van geslachtelijke voortplanting.

Leergebiedoverstijgende doelen:
Reflecteren:
- Schat in wat nodig is om een leerdoel te beheersen (uitleg strategie, oefentijd, herhaling nodig)
- Vertelt wat de waarde is van deze opdracht voor zichzelf.

Slide 3 - Diapositive

3. Mini-check + arrangementen
Verdiept arrangement --> 8 of hoger: Jessica
Je maakt opdracht 1 t/m 4 op blz 178 en 179.

De rest doet mee met de mini-check.

Slide 4 - Diapositive

Vrouwtjes vissen zetten eitjes af. Vervolgens bevrucht een mannetjes vis deze eitjes.
Wat voor een soort voortplanting is dit?
A
ongeslachtelijke voortplanting
B
geslachtelijke voortplanting
C
ongeslachtelijke en geslachtelijke voortplanting

Slide 5 - Quiz


Hoe heet de mannelijke geslachtscel bij dieren?


A
chromosoom
B
eicel
C
stuifmeelkorrel
D
zaadcel

Slide 6 - Quiz

Bij veel insecten vindt inwendige bevruchting plaats.
Wat voor een soort voortplanting is dit?
A
ongeslachtelijke voortplanting
B
geslachtelijke voortplanting
C
ongeslachtelijke en geslachtelijke voortplanting

Slide 7 - Quiz

Wie maakt wat?

Had je alle vragen goed, dan ga je zelfstandig aan de slag. Je maakt opdracht 1 t/m 4 op blz 178 en 179.

De rest doet mee met de instructie. 

Slide 8 - Diapositive

Geslachtelijke voortplanting
Bij geslachtelijke voortplanting versmelt de kern van een mannelijke geslachtscel met de kern van een vrouwelijke geslachtscel. 

Bij zaadplanten zijn dat de kern van een stuifmeelkorrel en de kern van een eicel.

Slide 9 - Diapositive

Elke celkern bevat chromosomen.

  • Chromosomen zijn lange, dunne ‘draden’. 
  • Chromosomen bevatten de informatie voor de erfelijke eigenschappen.

Slide 10 - Diapositive

De helft van de chromosomen in de bevruchte eicel komt van de moederplant en de helft van de vaderplant. 

Bij geslachtelijke voortplanting hebben de nakomelingen niet precies dezelfde erfelijke eigenschappen als de ouders.

Slide 11 - Diapositive

Geslachtelijke voortplanting bij dieren
Bij alle dieren vindt geslachtelijke voortplanting plaats. 
   - De mannelijke geslachtscel = zaadcel. 
   - De vrouwelijke geslachtscel = eicel (net als bij planten). 

Uit een bevruchte eicel kan een nieuw dier groeien. De nakomelingen hebben dan niet precies dezelfde erfelijke eigenschappen als de ouders 

Slide 12 - Diapositive

Bevruchting:
  • Uitwendige bevruchting
  • Inwendige bevruchting

Slide 13 - Diapositive

Uitwendige bevruchting
Bij dieren die hun eieren in het water leggen, kan de bevruchting in het water plaatsvinden (buiten het lichaam). 

Bevruchting buiten het lichaam noem je 
uitwendige bevruchting.

Slide 14 - Diapositive

Uitwendige bevruchting bij kikkers
Bij kikkers zit het mannetje tijdens de paring boven op het vrouwtje.

 Het mannetje geeft zaadcellen af nét op het moment dat het vrouwtje eicellen afzet. De bevruchting vindt plaats in het water. 

Slide 15 - Diapositive

Inwendige bevruchting
Bij insecten (en zoogdieren en vogels) vindt de bevruchting meestal plaats in het lichaam van het vrouwtje. Dit noem je 
inwendige bevruchting

Na de bevruchting zet het vrouwelijke insect eitjes af. In de eitjes ontwikkelen zich larven.

Slide 16 - Diapositive

5. Begeleid inoefenen
Had je alle vragen van de mini-check fout, dan maken we samen opdracht 1. 

Slide 17 - Diapositive

6. Zelfstandig werken
Je maakt zelfstandig opdracht 1 t/m 4 op blz. 178 en 179



Ben je klaar?
Dan kijk je de opdrachten na.
Daarna maak je de inzichtsvragen op blz. 179 en 180
timer
1:00

Slide 18 - Diapositive

2. Lesdoel
Aan het einde van de les:
- kun je enkele oorzaken en gevolgen noemen van uitputting en vervuiling 
- kun je enkele oorzaken en gevolgen noemen van klimaatverandering


Leergebied overstijgende doelen:
Reflecteren:
- Schat in wat nodig is om een leerdoel te beheersen (uitleg strategie, oefentijd, herhaling nodig)
- Vertelt wat de waarde is van deze opdracht voor zichzelf.

Slide 19 - Diapositive

3. Mini-check
Verdiept arrangement (gemiddeld een 8 of hoger):  Bregje
Je maakt opdracht 1 t/m 5 op blz. 221 t/m 223

De rest doet mee met de mini-check!

Slide 20 - Diapositive

Wat zijn de twee belangrijkste oorzaken van milieuproblemen?
A
De bevolkingstoename
B
Uitlaatgassen van auto's
C
De manier van leven van de mens
D
Grote mate van vliegverkeer

Slide 21 - Quiz

Uitputting
Zet de juiste omschrijving bij het juiste begrip
Vervuiling
Zo veel stoffen uit het milieu halen dat ze opraken
Stoffen aan het milieu toevoegen die schadelijk zijn

Slide 22 - Question de remorquage

Wat is een fossiele brandstof?
A
Kunststof
B
Zand
C
Aardgas
D
Metaal

Slide 23 - Quiz

Welk gas veroorzaakt het versterkte broeikaseffect?
A
zuurstof
B
koolstofdioxide ( CO2)
C
stikstof
D
biogassen

Slide 24 - Quiz

Wie maakt wat
Had je alle vragen van de mini-check goed, dan maak je de opdrachten zelfstandig.
Opdracht 1 t/m 5 op blz 221/223

De rest doet mee met de instructie. 

Slide 25 - Diapositive

Invloed op het milieu
De mens heeft invloed op het milieu. We halen stoffen uit het milieu, denk aan grondstoffen en water. 
Ook voegen we stoffen toe, zoals afval en uitlaatgassen. 

Op deze manier veranderen mensen het milieu. Dit zorgt voor milieuproblemen. 

Slide 26 - Diapositive

Milieuproblemen
De belangrijkste oorzaken van milieuproblemen zijn:
  1. De bevolkingstoename
  2. De manier van leven van de mens

De mens zorgt op twee manieren voor milieuproblemen: 
  1. uitputting: zo veel stoffen uit het milieu halen dat ze opraken
  2. vervuiling: stoffen aan het milieu toevoegen die schadelijk zijn

Slide 27 - Diapositive

Uitputting
Fossiele brandstoffen: aardolie, aardgas en steenkool. 
Brandstoffen die miljoenen jaren gelezen zijn ontstaan uit resten van dode planten en dieren. 

Grondstoffen: aardolie (voor kunststof), zand (voor glas en bouwmateriaal) en metaalerts (metalen). 
Stoffen die uit het milieu worden gehaald om bijvoorbeeld machines, apparaten, huizen en kleding te maken. 

Slide 28 - Diapositive

Luchtvervuiling
Stikstof (belangrijke stof in mest) is een oorzaak van luchtvervuiling. Sommige planten groeien hierdoor minder goed, of verdwijnen. 

Luchtvervuiling kan komen door stikstof of koolstofdioxide uit fossiele brandstoffen.

Slide 29 - Diapositive

Bodemvervuiling
Gif is een schadelijke stof voor organismen. Dit werd vroeger wel eens op vuilnisplaatsen gestort. Hierdoor werd de grond vervuilt. Dit noem je bodemvervuiling. 

Slide 30 - Diapositive

Watervervuiling
In de landbouw worden gifstoffen gebruikt om planten te beschermen tegen insecten en ziekteverwekkers. Deze kunnen in het (grond)water terecht komen = watervervuiling

Huishoudens, fabrieken en scheepvaart vervuilen ook het water. 

Slide 31 - Diapositive

Broeikaseffect
Dampkring (atmosfeer) is de luchtlaag rondom de aarde. Is een mengsel van verschillende gassen. Deze late neen deel van de zonnestralen door, de rest wordt weerkaatst. Door zonnestralen warmt de aarde op, de aarde straalt dit ook weer uit. Dit noem je: broeikasgassen.

Slide 32 - Diapositive

Broeikaseffect
De twee belangrijkste broeikasgassen zijn: koolstofdioxide en waterdamp. 

De werking lijkt op die van het glas van een broeikas. Vandaar de naam: broeikaseffect. 
Wanneer dit er niet zou zijn, zou het -18 °C zijn en is er geen leven mogelijk.

versterkte broeikaseffect: het opwarmen van de aarde, doordat er meer broeikasgassen worden afgegeven aan de dampkring. 

Slide 33 - Diapositive

Klimaatverandering
Door het versterkte broeikaseffect verandert het klimaat 
-> klimaatsverandering: verandering van het weer over lange periode.

blauwalg: een bacterie die stoffen maakt die giftig zijn voor mensen en honden. 

Een gevolg van opwarming van de aarde: stijging van de zeespiegel en droogte. 

Slide 34 - Diapositive

5. Begeleid inoefenen
Had je alle vragen van de mini-check fout?

Dan maak je samen met de leerkracht opdracht 1 en 2

Slide 35 - Diapositive

6. Zelfstandig werken
LJ1: Je maakt zelfstandig opdracht 1 t/m 4 op blz. 178 en 179
LJ2: Je maakt zelfstandig opdracht 1 t/m 5 op blz 221/223


Ben je klaar?
Dan kijk je de opdrachten na.
LJ1: Daarna maak je de inzichtsvragen op blz. 179 en 180
LJ2: Daarna maak je de inzichtsvragen op blz 224 en 225
timer
1:00

Slide 36 - Diapositive

7. Evaluatie LJ1
Hoe ging de les?
Zijn er opdrachten waar je moeite mee had?
Heb je nog ergens vragen over? 

- kun je uitleggen dat bij bevruchting elk van de ouders de helft van de chromosomen levert?
- kun je voorbeelden geven van geslachtelijke voortplanting?

Slide 37 - Diapositive

7. Evaluatie LJ2
Hoe ging de les?
Zijn er opdrachten waar je moeite mee had?
Heb je nog ergens vragen over? 

- Kun je enkele oorzaken en gevolgen noemen van uitputting en vervuiling?




Slide 38 - Diapositive

Huiswerk & Toetsen
Huiswerk LJ1: 
Donderdag 22 juni
6.5 opdracht 1 t/m 4


Huiswerk LJ2: 
Donderdag 22 juni
6.5 opdracht 1 t/m 5
Toetsen LJ1: 
Maandag 3 juli
SO 6.5 t/m 6.7


Toetsen LJ2: 
Maandag 3 juli
SO 6.5 t/m 6.7

Slide 39 - Diapositive