In gesprek les 4: personen beschrijven (foto's bij opdracht 5)
1 / 15
suivant
Slide 1: Diapositive
NT2ISK
Cette leçon contient 15 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
Éléments de cette leçon
In gesprek les 4: personen beschrijven (foto's bij opdracht 5)
Slide 1 - Diapositive
lichaamsbouw
De man is groot - Hij is lang.
De man is klein - Hij is kort.
De man is dun
Hij is mager.
De man is dik
Hij is mollig.
Hij is fors.
Zij is slank.
Slide 2 - Diapositive
haarkleur
De vrouw heeft bruin haar.
Het meisje heeft donkerblond haar.
Zij heeft zwart haar.
Zij heeft lichtblond haar
Hij heeft grijs haar.
De jongen heeft rood haar.
Slide 3 - Diapositive
haarlengte
De vrouw heeft lang haar.
Zij heeft kort haar.
Zij heeft halflang haar
Slide 4 - Diapositive
haarstructuur
De vrouw heeft kroesend haar.
Zij heeft afro haar.
Hij heeft afro haar.
Hij heeft krullend haar.
Zij heeft stijl haar.
Slide 5 - Diapositive
Kapsel
Hij heeft een knot.
Het meisje heeft staartjes.
Zij heeft een paardenstaart.
Zij heeft vlechten.
Zij heeft een pony.
Slide 6 - Diapositive
Kleur ogen
De jongen heeft bruine ogen.
Hij heeft groene ogen.
De baby heeft blauwe ogen.
Slide 7 - Diapositive
Kleding: kleur, patroon, materiaal
Een groene wollen trui.
Een wit met blauw gestreept katoenen overhemd.
Een zwarte effen broek.
Een roze gestippelde rok
Paarse katoenen sokken.
Slide 8 - Diapositive
Schoenen: kleur, patroon, materiaal
Zij draagt bruine leren laarzen.
Witte sportschoenen.
Bruine leren sandalen.
Blauwe plastic slippers.
Slide 9 - Diapositive
Accessoires: kleur, materiaal, formaat
Een oranje plastic horloge.
Een grote zwarte bril.
Een armband met bruine houten kralen.
Zij draagt grote zilveren oorringen.
Slide 10 - Diapositive
Bijzonderheden
Hij heeft een grote neus.
Zij heeft lange benen.
Ze heeft heel lang haar.
Zij heeft sproeten.
Slide 11 - Diapositive
Beschrijf het haar en de kleding van dit meisje.
Slide 12 - Question ouverte
Beschrijf het haar en de kleding van dit meisje.
Slide 13 - Question ouverte
Opdracht:
Bekijk elkaar en beschrijf elkaar (mondeling) zo precies mogelijk.
Bijvoorbeeld:
Je hebt kort zwart haar en donkerbruine ogen. Vandaag draag je een blauwe spijkerbroek en een wit katoenen T-shirt en rode sportschoenen. Je draagt ook een zilveren ketting.