V3 - U4 - révisioni

V3 - U4 - révision
1.  De BIJWOORDEN en bijv. naamwoorden
2.  réviser "PERSOONLIJKE VOORNAAMWOORDEN" en "ONTKENNING".
3. les verbes DEVOIR, RECEVOIR, SORTIR, PARTIR au présent,
imparfait, passé composé, futur, futur du passé.
- le vocabulaire et les phrases des sports (extrêmes)



1 / 23
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

Cette leçon contient 23 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 20 min

Éléments de cette leçon

V3 - U4 - révision
1.  De BIJWOORDEN en bijv. naamwoorden
2.  réviser "PERSOONLIJKE VOORNAAMWOORDEN" en "ONTKENNING".
3. les verbes DEVOIR, RECEVOIR, SORTIR, PARTIR au présent,
imparfait, passé composé, futur, futur du passé.
- le vocabulaire et les phrases des sports (extrêmes)



Slide 1 - Diapositive

Wat zijn bijwoorden?

Bijwoorden ...
A
geven extra informatie bij een werkwoord.
B
geven extra informatie bij een zelfstandig naamwoord.
C
geven extra informatie bij een bijvoeglijk naamwoord.
D
geven extra informatie bij een ander bijwoord.

Slide 2 - Quiz

Hoe maak je een bijwoord in het Frans?

Slide 3 - Question ouverte

Quel est l'adverbe (bijwoord) de MEILLEUR?
A
meilleurement
B
bon
C
meilleures
D
mieux

Slide 4 - Quiz

Quel est l'adverbe (bijwoord) de HEUREUX ?
A
Heureuxment
B
Heureusement
C
Heurment
D
Heureuxes

Slide 5 - Quiz

Quel est l'adverbe (bijwoord) de CLAIR?

A
Clairment
B
Clairement

Slide 6 - Quiz

Quel est l'adverbe (bijwoord) de SEC?
A
sèchement
B
secment
C
secement
D
sècement

Slide 7 - Quiz

Quel est l'adverbe de "SPORTIF"
A
sportifment
B
sportifement
C
sportivement
D
sportivment

Slide 8 - Quiz

Quel est l'adverbe de BON?
A
bien
B
bonnement
C
bonment
D
bienment

Slide 9 - Quiz

2 - Het persoonlijk voornaamwoord
- vervangt woorden (geen repetities)
- staat voor de persoonsvorm (of de infinitief)
- vertaling hangt af van functie (lijdend of meewerkend voorwerp)

Slide 10 - Diapositive

Slide 11 - Diapositive

Vervang de woorden IN HOOFDLETTERS door een pers. voornaamw. 
Schrijf een zin. 

Slide 12 - Diapositive

J'aime LES TOBOGGANS DU PARC.

Slide 13 - Question ouverte

Je ne parle pas À MON VOISIN

Slide 14 - Question ouverte

J'ai vu ALAIN ROBERT

Slide 15 - Question ouverte

Je vais faire LE TOUR DU MONDE

Slide 16 - Question ouverte

3 - Les verbes
Traduis en français les verbes. 
devoir = moeten
recevoir = ontvangen
sortir = uitgaan, naar buiten gaan
partir = vertrekken

Slide 17 - Diapositive

zij moeten

Slide 18 - Question ouverte

zij zal ontvangen

Slide 19 - Question ouverte

zij heeft ontvangen en zij heeft moeten

Slide 20 - Question ouverte

jullie moesten

Slide 21 - Question ouverte

Zij is vertrokken

Slide 22 - Question ouverte

Ik ga naar buiten

Slide 23 - Question ouverte