Blok 4 week 3 les 2

• Spelling
• Basisschool
• Groep 5

Spelling Blok 3 Week 2 Les 2

Tegenwoordige tijd of verleden tijd?
Maaike fietst naar school.

1. T.T.
2. V.T.

Tegenwoordige tijd of verleden tijd?
Tim rende naar huis.

1. T.T.
2. V.T.

Tegenwoordige tijd of verleden tijd?
Vader bakte pannenkoeken.

1. T.T.
2. V.T.

Tegenwoordige tijd of verleden tijd?
Mijn opa en oma leefden in de vorige eeuw.

1. T.T.
2. V.T.

Tegenwoordige tijd of verleden tijd?
Mijn oom wenst mij veel geluk.

1. T.T.
2. V.T.

ei of ij?
de kapit..n

1. ei
2. ij

ei of ij?
het terr..n

1. ei
2. ij

ei of ij?
pr..zig

1. ei
2. ij

ei of ij?
de bladz..de

1. ei
2. ij

ei of ij?
de l..ding

1. ei
2. ij

verkleinwoorden met etje

Luister naar het woord en typ.
(zonder categorieën)

Typ het woord nu nog een keer goed:
de Efteling

Luister naar het woord en typ.
(zonder categorieën)

Typ het woord nu nog een keer goed:
de achtbanen

Luister naar het woord en typ.
(zonder categorieën)

Typ het woord nu nog een keer goed:
de familie

Luister naar het woord en typ.
(zonder categorieën)

Typ het woord nu nog een keer goed:
de kinderen

Luister naar het woord en typ.
(zonder categorieën)

Typ het woord nu nog een keer goed:
grappig

Luister naar het woord en typ.
(zonder categorieën)

Typ het woord nu nog een keer goed:
wij denken

Luister naar de zin en typ.
(zonder categorieën)

Typ de zin nu nog een keer goed:
Maaike kreeg een klein bonnetje in de winkel.

Wat is de pv van deze zin?
Maaike kreeg een klein bonnetje in de winkel.

T.T. of V.T.?
Maaike kreeg een klein bonnetje in de winkel.

1. T.T.
2. V.T.

Welke woordsoort is winkel?
Maaike kreeg een klein bonnetje in de winkel.

1. lidwoord
2. zelfstandig naamwoord
3. werkwoord
4. bijvoeglijk naamwoord

Wat is het bijvoeglijk naamwoord van deze zin?
Maaike kreeg een klein bonnetje in de winkel.