3aso vraag 5: spelling

NEDERLANDSOPERASMUS
vraag 5: spelling
1 / 46
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsSecundair onderwijs

Cette leçon contient 46 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

NEDERLANDSOPERASMUS
vraag 5: spelling

Slide 1 - Diapositive

1 Verkleinwoordjes

Slide 2 - Diapositive

Het verkleinwoord van 'pudding' is
A
puddingtje
B
puddinkje
C
puddingje
D
puddingetje

Slide 3 - Quiz

Het verkleinwoord van 'taxi' is ....
A
taxietje
B
taxitje
C
taxi'tje
D
taxi'etje

Slide 4 - Quiz

Het verkleinwoord van 'logo' is ...
A
logo'tje
B
logotje
C
logootje
D
logoje

Slide 5 - Quiz

Het verkleinwoord van 'vergadering' is ....
A
vergaderinkje
B
vergaderingkje
C
vergaderingske
D
vergaderingetje

Slide 6 - Quiz

Het verkleinwoord van 'café' is ....
A
cafeetje
B
cafétje
C
café'tje
D
cafetje

Slide 7 - Quiz

Het verkleinwoord van 'lening' is ....
A
leninkje
B
leningetje
C
leningkje
D
leningtje

Slide 8 - Quiz

Het verkleinwoord van 'jockey' is ....
A
jockey'tje
B
jockey'etje
C
jockietje
D
jockeytje

Slide 9 - Quiz

Het verkleinwoord van 'tutu' is ....
A
tutu'tje
B
tutuutje
C
tutuje
D
tutuu'tje

Slide 10 - Quiz

Het verkleinwoord van 'drama' is ....
A
drama'tje
B
dramaatje
C
dramatje
D
dramaje

Slide 11 - Quiz

Het verkleinwoord van 'lolly' is ....
A
lollietje
B
lollytje
C
lolly'tje
D
lollie'tje

Slide 12 - Quiz

Verkleinwoorden

Bij sommige woorden kan je niet horen hoe je het verkleinwoord spelt :

Regels :

  • woorden eindigend op -i                -->              + etje
              vb. taxi -> taxietje
                     ski ->   skietje
  • woorden eindigend op -y               -->              + 'tje

        (behalve als er voor de y een klinker staat)

              vb. pony -> pony'tje

                     hobby -> hobby'tje

Slide 13 - Diapositive

Verkleinwoorden

Bij sommige woorden kan je niet horen hoe je het verkleinwoord spelt :

Regels:

  •  woorden eindigend op -ng                             -->       -nkje of -etje                               vb. koning -> koninkje   
  • woorden eindigend op een lange klinker  -->       verdubbeling klinker               vb. foto -> fotootje                                                                                                                            café -> cafeetje



Slide 14 - Diapositive

2 Bezitsvorm
Noteer telkens de bezitsvorm van de voornamen bij volgende figuren.

Slide 15 - Diapositive

... fiets

Slide 16 - Question ouverte

...vriend

Slide 17 - Question ouverte

... partner

Slide 18 - Question ouverte

.... plaat

Slide 19 - Question ouverte

... kindje

Slide 20 - Question ouverte

... papa

Slide 21 - Question ouverte

... acteerprestatie

Slide 22 - Question ouverte

... vrouw

Slide 23 - Question ouverte

... kapsel

Slide 24 - Question ouverte

... optreden

Slide 25 - Question ouverte

Bezitsvorm bij woorden die eindigen op 1 klank (1 klinker): 's
Nicki's, Christiano's
Bezitsvorm bij woorden die eindigen op 1 klank (meerdere klinkers): + s
Mileys
Bezitsvorm bij woorden die eindigen op een medeklinker:
+ s

Slide 26 - Diapositive

Bij woorden die eindigen op doffe -e: s eraan
Pommelines

Bij woorden die eindigen op -s, -z, -x: s', z', x'
Niels', James'

Slide 27 - Diapositive

3 Koppelteken (-) kort samengevat

In sommige woorden schrijf je een koppelteken. Je voorkomt zo dat je een woord verkeerd uitspreekt.


Het koppelteken schrijf je tussen twee delen van een samenstelling:


1. als de samenstelling verkeerd uitgesproken kan worden

2. in aardrijkskundige aanduidingen

3. voor of na een hoofdletter

4. na een cijfer, afkorting of symbool


Slide 28 - Diapositive

wel of geen koppelteken
A
50 plusser
B
50-plusser

Slide 29 - Quiz

wel of geen koppelteken
A
stage uren
B
stage-uren

Slide 30 - Quiz

Waar is het koppelteken juist gebruikt?
A
BMIwaarden
B
BMI-waarden

Slide 31 - Quiz

Bij welk woord hoort geen koppelteken?
A
rij-examen
B
domino-effect
C
gala-avond
D
auto-ongeval

Slide 32 - Quiz

Waarom schrijf gebruik je een koppelteken bij radio-uitzending en niet bij televisieantenne?

Slide 33 - Question ouverte

4 Woorden met ei/ij

Slide 34 - Carte mentale

Een journalist beschr...ft de f...ten.
A
ij ei
B
ij ij
C
ei ei
D
ij ei

Slide 35 - Quiz

ei of ij?
Voor dit lastige karw.. heb ik een n..ptang nodig.
A
ei - ij
B
ij - ei
C
ei -ei
D
ij - ij

Slide 36 - Quiz

ei of ij? Noteer de 2 woorden.

Het is geh___m waar we naar toe r_____zen.

Slide 37 - Question ouverte

ei of ij?
v..ling
(schrijf het hele woord op)

Slide 38 - Question ouverte

ei of ij? Noteer de 2 woorden.

Het jongse m___sje won de zwemwedstr____d.

Slide 39 - Question ouverte

ij of ei? Neem het woord in de juiste spelling over: capacit__t

Slide 40 - Question ouverte

ij of ei?
De letters ij en ei klinken hetzelfde. Er is geen regel voor wanneer je ij of ei schrijft. In de volgende drie gevallen weet je wél altijd hoe je het woord spelt:
  • bij woorden op -heid schrijf je altijd ei;
  • bij woorden op -teit schrijf je altijd ei;
  • bij woorden op -lijk schrijf je altijd ij.

Slide 41 - Diapositive

zin 3
Sleep de woorden naar de juiste ei / ij.
ij
ei
Indert__d
porsel__nen
talr__ke
waarsch__nl__k
specer__en
kwalit__t

Slide 42 - Question de remorquage

Vul -ei of -ij in de zin:
M..n zusje eet alt..d 1 aardb.. b.. het ontb..t.

Slide 43 - Question ouverte

Ei of ij?
1) Zij houdt bl...kbaar niet van and...viestamppot
2) Hij maakt zich zorgen over het st...gende waterp...l van het ....sselmeer
3) Het font...ntje in de gerenoveerde galer...flat lekt.
4) Met een goede n...ptang en een grote v...l is het karw.... snel geklaard.
5) De man richtte zijn karab...n op mij en riep vervolgens: "G...ntje!"


Slide 44 - Diapositive

Welk onderdeel vond je het makkelijkst?

Slide 45 - Question ouverte

Welk onderdeel vind je het lastigst?

Slide 46 - Question ouverte