Chapter 2; (without vocab) Recap Grammar; prePerf + modals

What are we going to do today?
- Grammar revision 
- Slim Stampen 


Lesson goal: at the end of the class you can use the Grammar in 3 sentences correctly. 
1 / 22
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

Cette leçon contient 22 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

What are we going to do today?
- Grammar revision 
- Slim Stampen 


Lesson goal: at the end of the class you can use the Grammar in 3 sentences correctly. 

Slide 1 - Diapositive

Grammatica

Slide 2 - Diapositive

Present perfect:

Wat is de regel van de present perfect?
A
hele werkwoord + -ed. (worked)
B
shit rule= hele ww+ -s
C
vorm van to be (am/are/is) + hele werkwoord + -ing
D
have/has + voltooid deelwoord (helped, found)

Slide 3 - Quiz

Present Perfect
have/has + volt.dw 

Regelmatig ww + ed 
Onregelmatig ww: 3de rijtje

Slide 4 - Diapositive

Welke is de present perfect?
A
It had snowed outside.
B
It has snowed outside.
C
It is snowing outside.
D
It snowed outside.

Slide 5 - Quiz

Welke is de present perfect?
A
He had played football
B
He has played football
C
He didn't play football
D
He played football

Slide 6 - Quiz

Welke is de present perfect?
A
We have seen a ghost
B
We see a ghost
C
We saw a ghost
D
We were seeing a ghost

Slide 7 - Quiz

She ...... (to upload) a video on YouTube and now it has a milion views.

Slide 8 - Question ouverte

We ...... (to play) a tennis tournament in New York for 3 days.

Slide 9 - Question ouverte

They ...... (to stay) in a hotel across the road for 3 weeks.

Slide 10 - Question ouverte

Modals

Slide 11 - Diapositive

Modals
Modal = hulpwerkwoord. 

can, could, should, have to & must zijn modals. Modals zijn anders dan andere werkwoorden want ze veranderen niet van vorm. Behalve have to, dat wordt has to bij he/she/it



Slide 12 - Diapositive

have to & should: Je gebruikt have to om te zeggen dat een actie gedaan moet worden, het is verplicht. Je gebruikt should om advies te geven. Je zegt dat het goed is om iets te doen, maar het is niet verplicht.

She has to take her medication. --> verplichting
You should really say sorry to her. --> advies


Slide 13 - Diapositive

Must: Je gebruikt must wanneer de spreker zelf vindt dat een actie gedaan moet worden. De spreker verplicht zichzelf. Je gebruikt must ook om iemand sterk aan te raden iets te doen als het niet verplicht is.

You must brush your teeth before bed. --> je raadt het aan. 
I must go to bed early tonight. --> je vind zelf dat het moet

Slide 14 - Diapositive

can, could & to be able to. 

can: om verzoeken te doen, toestemming te vragen of te geven, het hebben over mogelijkheden en bekwaamheden. 
to be able to: alleen bij mogelijkheden en bekwaamheden 
could: verleden tijd van can. Deze gebruik je bij formelere verzoeken, als je spreekt over dingen die gebeuren in de toekomst. 

Slide 15 - Diapositive

We ....... take the train to Waterloo station I think.
A
have to
B
must
C
should
D
can

Slide 16 - Quiz

...... I ask you a question mister?
A
Can
B
Could
C
Must
D
Should

Slide 17 - Quiz

She ......... take her medication 4x a day says the doctor.
A
has to
B
must
C
should
D
can

Slide 18 - Quiz

I ........ go to bed early tonight, I am so tired.
A
have to
B
must
C
should
D
could

Slide 19 - Quiz

Sorry, I ..... come to your party tonight. I ..... visit you tomorrow!
A
can/can't
B
can't/ couldn't
C
could/can
D
can't/can

Slide 20 - Quiz

(-)
My brother ... come tonight.

A
can
B
doesn't can
C
can't
D
comen't

Slide 21 - Quiz

Go to: 
Online book -- Slim Stampen chapter 2 

Study Grammar & Vocab. 

Slide 22 - Diapositive