Check: Make: ex. 46, 47 50,51 + worksheet Study: P 120 Words A+C+ F +G
In this lesson:
Grammar: repeat present perfect
Grammar repeat: modals
Homework:
Make: p. 114 55, 56, 57 of 58
Study: p. 120/121 Words, A,C,F,G
1 / 21
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3
Cette leçon contient 21 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 45 min
Éléments de cette leçon
Theme 2 lesson 9
Check: Make: ex. 46, 47 50,51 + worksheet Study: P 120 Words A+C+ F +G
In this lesson:
Grammar: repeat present perfect
Grammar repeat: modals
Homework:
Make: p. 114 55, 56, 57 of 58
Study: p. 120/121 Words, A,C,F,G
Slide 1 - Diapositive
Present Perfect practice
Regel: Het begon in het verleden ,maar is nog steeds bezig of er is nog resultaat.
Vorm:
Step 1. have / has? She/he/it-> has We, you, they, I -> have
Step 2. Regelmatig= + ED
Onregelmatig= + 3e rijtje Lijst in boek
Step 3. samenvoegen We have been friends since 2004.
Extra uitleg. https://www.youtube.com/watch?v=WieE4nbTJ2w
Slide 2 - Diapositive
She ________never_______ (book) a flight before.
Slide 3 - Question ouverte
I ___________________ (know) David for five years.
Slide 4 - Question ouverte
They _______________ (miss) the train, so know they are late.
Slide 5 - Question ouverte
He _____not _________ (meet) her mother yet.
Slide 6 - Question ouverte
You _____________ - (study) French for five years.
Slide 7 - Question ouverte
Modals
Koppelwoorden
may, might, can, have to etc.
Slide 8 - Diapositive
Modals
Modal = hulpwerkwoord.
can, could, should, have to & must zijn modals. Modals zijn anders dan andere werkwoorden want ze veranderen niet van vorm. Behalve have to, dat wordt has to bij he/she/it
Slide 9 - Diapositive
Modals with negations
Dit hoofdstuk behandelen we:
can, could, should & must & have to.
can: om verzoeken te doen, toestemming te vragen of te geven, het hebben over mogelijkheden en bekwaamheden.
could: verleden tijd van can. Deze gebruik je bij formelere verzoeken, als je spreekt over dingen die gebeuren in de toekomst.
Slide 10 - Diapositive
have to & should: Je gebruikt have to om te zeggen dat een actie gedaan moet worden, het is verplicht. Je gebruikt should om advies te geven. Je zegt dat het goed is om iets te doen, maar het is niet verplicht.
She has to take her medication. --> verplichting
You should really say sorry to her. --> advies
Let op! you don't have to do all these chores alone.
Soms komt er don't/didn't/doesn't bij.
Slide 11 - Diapositive
Must: Je gebruikt must wanneer de spreker zelf vindt dat een actie gedaan moet worden. De spreker verplicht zichzelf. Je gebruikt must ook om iemand sterk aan te raden iets te doen als het niet verplicht is.
You must brush your teeth before bed. --> je raadt het aan.
I must go to bed early tonight. --> je vind zelf dat het moet
Slide 12 - Diapositive
For example:
Can you pass me the salt --> hier vraag je om iemand de mogelijkheid heeft om je het zout door te geven.
I think you should really say sorry to her. --> Je geeft hier advies over dat je vind dat iemand zijn excuses aan moet bieden.
Could you repeat that please? --> hierin vraag je op een nette manier of iemand dat wil herhalen waarschijnlijk tegen iemand die ouders is dan jij of een andere functie bekleed.
Slide 13 - Diapositive
Negations
Negation = ontkenning.
Je maakt een ontkenning door: NOT achter het woord te plakken.
Let op! bij een ontkenning met have to, plak je er een vorm van to do bij. --> I don't have to do the dishes.
Slide 14 - Diapositive
Doctor said Jamie .......... come back in two weeks.
A
must
B
has to
C
should
Slide 15 - Quiz
Ever since her operation Allison ........ go to toilet a lot.
A
must
B
has to
C
should
Slide 16 - Quiz
I think you ......... really say sorry to her now.
A
must
B
have to
C
should
Slide 17 - Quiz
...... I ask you a question mister?
A
Can
B
Could
C
Must
D
Should
Slide 18 - Quiz
Homework
Make: p. 114 55, 56, 57 of 58
Study: p. 120/121 Words, A,C,F,G
Slide 19 - Diapositive
How do you warn someone?
What are modals?
Slide 20 - Diapositive
Theme 2 lesson 9
Check: Make: ex. 46, 47 50,51 + worksheet Study: P 120 Words A+C+ F +G