Samenvatten H5 Bewegen

Oefentoets H5- BEWEGEN
Klas 2

1 / 31
suivant
Slide 1: Diapositive
NatuurkundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 31 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Oefentoets H5- BEWEGEN
Klas 2

Slide 1 - Diapositive

Practica

Eenparige beweging


Versnelde beweging

Slide 2 - Diapositive

Belangrijke begrippen
Snelheid (v), in meter per seconde (m/s)
Tijd (t), in seconde (s)
Afstand (s), in meter (m)
eenparige, versnelde en vertraagde beweging
Stroboscopisch beeld.

Formule: s = v * t

Slide 3 - Diapositive

Bij de grootheden 'afstand' , 'tijd' , en 'snelheid' horen verschillende eenheden. 
Voorbeeld:  bij de grootheid 'temperatuur' hoort de eenheid 'graden Celsius'.
Zet de juiste grootheden en eenheden bij elkaar.
km/h
of
m/s
km
of
m
h
of
s
Snelheid
Afstand
Tijd

Slide 4 - Question de remorquage

Je ziet hiernaast een stroboscopische foto.
Waar is de snelheid van de bal het grootst?
A
Waar de bal wordt losgelaten, want daar is de afstand tussen de ballen op de foto het grootst in dezelfde tijd
B
Helemaal bovenin, want daar is de afstand tussen de ballen op de foto het kleinst in dezelfde tijd
C
De afstand tussen de ballen op de foto neemt af, maar de tijd tussen de foto's ook, dus is de snelheid overal gelijk
D
Daar kun je aan de hand van deze foto niets over zeggen

Slide 5 - Quiz

Van een stuiterende bal is een stroboscopische
foto gemaakt.
Waar is de beweging van de bal het snelst?
A
bij A, want daar is de afstand het grootst in dezelfde tijd
B
bij B, want daar is de afstand het grootst in dezelfde tijd
C
precies tussen A en B in, want daar is de afstand het kleinst in dezelfde tijd
D
dat kun je aan de hand van deze foto niet zeggen, omdat je de tijd tussen de foto's niet weet

Slide 6 - Quiz

Sleep het diagram steeds naar de naam van de bijbehorende beweging.
eenparige beweging
vertraagde beweging
versnelde beweging

Slide 7 - Question de remorquage

Een auto heeft bij een snelheid van 36 km/h een remweg van 17 meter.
Hoe groot is de remweg van deze auto bij een snelheid van 10 m/s?
Leg ook uit hoe je aan je antwoord komt.

Slide 8 - Question ouverte

Een auto mag binnen de bebouwde kom maximaal 30 km/h rijden.
Een chauffeur heeft een reactietijd van 0,7 seconden.
Bereken de reactieafstand.
Noteer zowel de berekening als het antwoord met de juiste eenheid.

Slide 9 - Question ouverte

Hoelang duurt de beweging op de foto?
Tijd tussen 2 flitsen = 0,5 sec
A
0,5 sec
B
3 sec
C
3,5 sec
D
5 sec

Slide 10 - Quiz

Wat is de formule voor het berekenen van de gemiddelde snelheid?

Slide 11 - Question ouverte

Jeanette legt op de fiets een afstand van 10.000 meter af in een half uur. Bereken de gemiddelde snelheid van Jeanette.
Haar gemiddelde snelheid is:
A
20 m/s
B
5,6 m/s
C
10 km/h
D
5,6 km/h

Slide 12 - Quiz

Je ziet hiernaast een plaats,tijd-diagram van een
eenparige beweging.
Wat is de snelheid van het voertuig waar deze
grafiek over gaat?
A
50 m/s
B
5 m/s
C
50 km/h
D
5 km/h

Slide 13 - Quiz

Hiernaast zie je een diagram.
Wat voor soort diagram is dit?
A
Een afstand,tijd-diagram van een versnelde beweging
B
Een afstand,tijd-diagram van een vertraagde beweging
C
Een afstand,tijd-diagram van een eenparige beweging
D
Een snelheid,tijd-diagram van een versnelde beweging

Slide 14 - Quiz

Je ziet hiernaast een stroboscopische foto.
Wat voor soort beweging maakt de bal
op deze foto?
A
Een versnelde beweging
B
Een eenparige beweging
C
Een vertraagde beweging
D
Een constante beweging

Slide 15 - Quiz

Een auto heeft een snelheid van 10 m/s.
Hoeveel meter legt deze auto af in één uur?
Noteer de berekening, en je antwoord met de juiste eenheid.

Slide 16 - Question ouverte

Hiernaast zie je een stroboscopische foto.
Deze foto is gemaakt in een totale tijdsduur van 2 s.
Wat is de tijdsduur tussen twee flitsen?
A
2 s
B
0,4 s
C
0,5 s
D
Dat kun je niet zeggen met deze gegevens.

Slide 17 - Quiz

Van een stuiterende bal is een stroboscopische foto
gemaakt.
De tijdsduur tussen twee flitsen is 0,02 s.
Hoeveel tijd is verstreken tussen punt A en punt B?
A
0,32 s
B
0,30 s
C
0,28 s
D
dat kun je met deze gegevens niet berekenen

Slide 18 - Quiz

Johan fietst met een snelheid van 7,5 m/s. Hoeveel km/h is dat?

Slide 19 - Question ouverte

Louis loopt met een snelheid van 4 km/h en doet er 5 minuten over om op zijn werk te komen. Hoe ver woont Louis van zijn werk in meters?

Slide 20 - Question ouverte

Een schaatsenrijdster rijdt de 500 meter in 40 seconden. Wat is haar gemiddelde snelheid in m/s?
A
125
B
540
C
12,5
D
5

Slide 21 - Quiz

Een auto heeft bij een snelheid van 12 m/s een remweg van 15 meter.
Hoe groot is de remweg bij een snelheid van 24 m/s?
Leg ook uit hoe je aan je antwoord komt.

Slide 22 - Question ouverte

Allard fietst weg bij een stoplicht.
Na een tijdje bereikt hij zijn topsnelheid van 32 km/h.
Wat is zijn gemiddelde snelheid?
A
32 km/h
B
4,4 m/s
C
64 km/h
D
8,9 m/s

Slide 23 - Quiz

Van een stuiterende bal is een stroboscopische
foto gemaakt. Welke bewering over verplaatsing
en afgelegde weg is juist?
A
de verplaatsing is groter dan de afgelegde weg
B
de afgelegde weg is groter dan de verplaatsing
C
de verplaatsing en de afgelegde weg zijn aan elkaar gelijk
D
al deze bewering zijn niet juist

Slide 24 - Quiz

Hiernaast zie je een stroboscopische foto.
Tussen twee flitsen zit een tijdsduur van 0,5 sec.
Je ziet in deze foto 10 armen.
Stel dat de tijd tussen de flitsen 0,25 sec was.
Hoeveel armen zou je dan zien?
A
18 armen
B
9 armen
C
20 armen
D
10 armen

Slide 25 - Quiz

Je ziet hiernaast een plaatje dat gaat over
het effect van zomer- en winterbanden.
Waar hebben deze banden invloed op?
A
alleen op de reactieafstand, niet op de stopafstand
B
alleen op de remweg, niet op de stopafstand
C
op de remweg en dus op de stopafstand
D
deze banden hebben geen invloed op de remweg, reactieafstand of stopafstand

Slide 26 - Quiz

Een chauffeur gebruikt medicijnen. Op de bijsluiter
staat dat hij tijdens het gebruik van deze medicijnen
niet mag autorijden.
Waar hebben deze medicijnen invloed op?
A
Alleen op de remweg, niet op de stopafstand
B
alleen op de reactieafstand, niet op de stopafstand
C
Op de reactieafstand en dus op de stopafstand
D
Het gebruik van deze medicijnen heeft niets te maken met reactie-afstand, remweg en stopafstand.

Slide 27 - Quiz

Emma rijdt met een constante snelheid van 36 km/h op haar scooter, als zij plotseling moet stoppen. Haar reactietijd is 0,8 seconde en haar remweg 12 m. Bereken de stopafstand.

Slide 28 - Question ouverte

De remweg hang NIET af van:
A
beginsnelheid
B
massa van auto
C
lengte bestuurder
D
remkracht

Slide 29 - Quiz

Thrust SSC heeft een snelheid van 1224 km/h.
Gevraagd: Hoelang (in uur)doet deze auto erover om naar Oostende te rijden (447km hiervandaan?)

Slide 30 - Question ouverte

Een sprinter loopt de 100 m in 10,8 s.
gevraagd: wat is de gemiddelde snelheid in km/h.

Slide 31 - Question ouverte