Les 13

Les 13
Frans 
1 / 20
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 20 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Les 13
Frans 

Slide 1 - Diapositive

Programme
  • Presentie
  • Lesdoelen
  • Herhalen
     - Bezittelijk voornaamwoord
     - Passé composé
  • Vragen?
  • Tâche: 'Poste un message'
  • Afsluiting
  • Devoirs

Slide 2 - Diapositive

Lesdoelen
Na de les...
...kun je vertellen over je vakantie.

...kun je de bezittelijke voornaamwoorden toepassen. 

...weet je hoe de passé composé werkt.


Slide 3 - Diapositive

Presentie

Slide 4 - Diapositive

Bezittelijke voornaamwoorden
Jullie gaan verder met het bezittelijk voornaamwoord. Dat gaat als volgt:
- Diegenen die het werkblad niet af hebben, krijgen deze 
  opnieuw uitgedeeld en gaan deze afmaken. Graag bij elkaar zitten, 
  zodat we geen oneven groepjes hebben voor het spel.

- Diegenen die klaar zijn gaan bezig met het slangenspel: zoek weer per 
  groepje een online dobbelsteen en pak een pen/dopje/gummetje als 
  pion.
timer
10:00

Slide 5 - Diapositive

De passé composé
Dit is de voltooid tegenwoordige tijd.
Bijvoorbeeld: ik heb gedanst.

In het Frans maak je deze tijd door het werkwoord hebben te gebruiken als een hulpwerkwoord (net zoals in het Nederlands) en een voltooid deelwoord te maken (dit doe je door ''-er'' van het werkwoord af te halen en een ''-é'' toe te voegen).

Slide 6 - Diapositive

Dus.....
ik heb
j'ai
jij hebt
tu as
hij/zij heeft
il/elle a
Wij hebben, men heeft
on a
wij hebben
nous avons
jullie hebben, u heeft
vous avez
zij hebben
ils/elles ont
Het werkwoord hebben (avoir)                                 +
Het voltooid deelwoord, door '' er'' van het werkwoord af te halen en een ''é'' toe te voegen. Voorbeeld: J'ai parlé


Slide 7 - Diapositive

- Tu as passé de bon week-end?

- Tu as été où? 

- Qu'est-ce que tu as fait pendant le week-end?

- Avec qui?

- C'était comment?
- Il a fait beau?
- Oui, c'était super!

- J'ai été à Nice.

- J'ai visité/regardé/joué/ fait...

- Avec mes amis/ma famille/ mon frère etc 

- C'était génial!
- Oui, il a fait chaud. Il a fait 28 degrés.

Slide 8 - Diapositive

Tâche 1: poste un message.
Doel: ik kan vertellen over mijn vakantie. 
- Je krijgt straks een werkblad waarop jij een berichtje op 'jouw' Instagram pagina
  gaat plaatsen.
- Neem 1 vakantiefoto mee voor de volgende les  waar jij op staat (als je dat nu nog niet gedaan hebt).

- Het volgende moet er in voorkomen:
  - Waar heb jij je vakantie gevierd.
  - Met wie was je.
  - Wat heb je gedaan, noem 2 activiteiten.
  - Wat voor weer was het.
  - Wat vond je van jouw vakantie? 

Schrijf een tekst van minstens 35 woorden. 

Slide 9 - Diapositive

Paragraphe et voca A
Weten jullie nog?
Als je wilt vertellen waar je naartoe bent geweest en hoe je dit hebt gedaan, dan doe je dit door te beginnen met de zin 'J'ai été .....' Vervolgens kies je een land (denk hierbij aan de voorzetsels) en noem je het transport middel. 
Exemple: J'ai été au Danemark en bus. 




Slide 10 - Diapositive

Paragraphe et voca B
Als je wilt vertellen wat voor weer het is geweest, gebruik je de passé composé van 'Il fait' > 'Il a fait' en gebruik je een weertype:

Slide 11 - Diapositive

Paragraphe C et Phrases Clés C
Dat levert het volgende gesprekje op:

> A: Tu as passé de bonnes vacances?              < B: Oui/Non, c’était (donne ton opinion).
> A: Tu as été où?                                                < B: J’ai été (dis où et comment).

> A: Avec qui?                                                      < B: (Réponds.)

> A: Il a fait beau?                                               < B: Oui/Non, (réponds).

Beschrijf eens dit plaatje, mbv het dialoogje die hierboven staat:

Slide 12 - Diapositive

Paragraphe et Voca E
In deze paragraaf hebben we ons verdiept in welke activiteiten je kunt ondernemen op vakantie. Als je hier naar wilt vragen begin je met de zin:
Qu'est-ce que tu as fait cet été?        - J'ai fait ......... (een activiteit)
                                                              - J'ai été ......... (een land of stad)
                                                              - J'ai visité .......... (een plek: museum, bioscoop,  
                                                                                              winkelcentrum, dierentuin, pretpark,                                                                                                  etc.)

Probeer eens gebruik te maken van één van de bovenstaande zinnen en vul verder aan in de volgende open vragen. 

Slide 13 - Diapositive

Beschrijf het plaatje. Begin je antwoord met één van de volgende zinnen en vul aan:
- J'ai fait ......
- J'ai été ......
- J'ai visité ......

(en Norvège)

Slide 14 - Question ouverte

Beschrijf het plaatje. Begin je antwoord met één van de volgende zinnen en vul aan:
- J'ai fait ......
- J'ai été ......
- J'ai visité ......

(le zoo)

Slide 15 - Question ouverte

Beschrijf het plaatje. Begin je antwoord met één van de volgende zinnen en vul aan:
- J'ai fait ......
- J'ai été ......
- J'ai visité ......

(de la planche à voile)

Slide 16 - Question ouverte

Paragraphe et Voca F
In deze paragraaf hebben we ons verdiept in hoe je verblijf er uitzag. Denk aan zinnen als 
- 'On a fait du camping'
- 'On a été à l'hôtel.'
- 'On a loué un appartement.'
- etc.
Beschrijf eens deze plaatjes, mbv de activiteiten die we net gezien hebben en de zinnen die je hierboven geleerd hebt:

Slide 17 - Diapositive

Tâche 1: poste un message.
Doel: ik kan vertellen over mijn vakantie. 
- Je krijgt straks een werkblad waarop jij een berichtje op een Instagram pagina
  gaat plaatsen.
- Neem 1 vakantiefoto mee voor de volgende les (na de vakantie dus) waar jij op staat.

- Het volgende moet er in voorkomen:
  - Waar heb jij je vakantie gevierd.
  - Met wie was je.
  - Wat heb je gedaan, noem 2 activiteiten.
  - Wat voor weer was het.
  - Wat vond je van jouw vakantie? 

Schrijf een tekst van minstens 35 woorden. 
- Het volgende moet ik terugzien in je post:
  - Gebruik van de passé composé.
  - Minimaal 1x gebruik van een bezittelijk voornaamwoord.
  - Woorden uit voca A, B, E en F.
  - De zinstructuur uit de Phrases Clés C en G. 

Slide 18 - Diapositive

Quizlet
In de studiewijzer 'Frans' vind je nu een link naar een studieset op Quizlet. Deze studieset bevat al de zinnen en woorden uit de woordenlijsten van hoofdstuk 1. Ga hier mee oefenen.

Slide 19 - Diapositive

Devoirs
Leren voor de toets

Slide 20 - Diapositive