Stunde 4

• Duits
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 3

1. Hausaufgaben besprechen: Je herhaalt de gesprekken over school, huis , vrienden, ouders en familie

Je kent de naamvallen en de bijvoeglijke naamwoorden zoals in de les besproken; Je kent ook de voorzetsels.

Je leert woordjes h3

Neem je poster/brochure mee 

2. Wir üben mit den Adjektiven

3. Das Prospekt

4. Arbeit an der Sprachstadt. 

VOOR Dinslaken HEB IK  GROEPEN van 3 PERSONEN PER GROEP GEMAAKT.

Übersetze 

1. De mooie jas is duurder dan de oude broek.

2. Deze goedkope schoenen zijn comfortabeler dan die elegante laarzen.

3. De blauwe rok van de ontwerper is bijzonder stijlvol.

4. Dit nieuwe model is hipper dan het vorige.

5. De klassieke hoed is minder praktisch dan een sportieve pet.

6. Het zwarte overhemd is het mooiste in de collectie.

7. De elegante jurk is chiquer dan de simpele blouse.

8. Deze wijdere trui is comfortabeler voor koude dagen.

9. Een geruite sjaal is moderner dan een gestreepte das.

10. De roze tas is goedkoper dan de luxe rugzak.

Übersetze 

1. Der schöne Mantel ist teurer als die alte Hose.

2. Diese billigen Schuhe sind bequemer als die eleganten Stiefel.

3. Der blaue Rock des Designers ist besonders stilvoll.

4. Dieses neue Modell ist hipper als das vorige.

5. Der klassische Hut ist weniger praktisch als eine sportliche Mütze.

6. Das schwarze Hemd ist das schönste in der Kollektion.

7. Das elegante Kleid ist schicker als die einfache Bluse.

8. Dieser weitere Pullover ist bequemer für kalte Tage.

9. Ein karierter Schal ist moderner als eine gestreifte Krawatte.

10. Die rosa Tasche ist günstiger als der luxuriöse Rucksack.

Opdracht: Een gesprek in een kledingwinkel - Situatie:

Je bent een klant in een kledingwinkel en zoekt nieuwe kleding. De verkoopster helpt je met het vinden van een geschikte outfit. Gebruik woorden uit de woordenschatlijst en zorg dat je minstens één der-groep, één ein-groep en trappen van vergelijking gebruikt.

Verkoopster:

Goedemiddag! Kan ik u helpen?

Welke maat draagt u?

Deze jurk is nieuw in de collectie. Hij is elegant en gemaakt van zijde.

Wilt u liever een geruite of een effen rok?

Deze trui met capuchon is comfortabeler voor koude dagen.

U kunt deze blouse passen in het pashokje rechts.

Hoe zit de broek? Past hij goed?

We hebben ook schoenen die goed bij deze outfit passen.

Deze leren laarzen zijn duurder, maar ook van betere kwaliteit.

Wilt u verder nog iets bekijken?

Klant:

Goedemiddag! Ja, ik zoek een outfit voor een feest.

Ik draag meestal maat 38.

De jurk ziet er prachtig uit! Mag ik hem passen?

Ik hou van geruite rokken. Hebt u een in het blauw?

De trui ziet er lekker warm uit. Kan ik hem ook passen?

De blouse zit een beetje strak. Hebt u een grotere maat?

De broek zit perfect, ik neem hem!

Heeft u ook een rode sjaal?

De leren laarzen zijn erg mooi, maar wel prijzig. Zijn er goedkopere opties?

Dat is alles, bedankt voor uw hulp!

Opdracht: Een gesprek in een kledingwinkel - Situatie:

Je bent een klant in een kledingwinkel en zoekt nieuwe kleding. De verkoopster helpt je met het vinden van een geschikte outfit. Gebruik woorden uit de woordenschatlijst en zorg dat je minstens één der-groep, één ein-groep en trappen van vergelijking gebruikt.

Verkäuferin:

Guten Tag! Kann ich Ihnen helfen?

Welche Größe tragen Sie?

Dieses Kleid ist neu in der Kollektion. Es ist elegant und aus Seide 

gemacht.

Möchten Sie lieber einen karierten oder einen einfarbigen Rock?

Dieser Kapuzenpulli ist bequemer für kalte Tage.

Sie können diese Bluse in der Umkleidekabine rechts anprobieren.

Wie sitzt die Hose? Passt sie gut?

Wir haben auch Schuhe, die gut zu diesem Outfit passen.

Diese Lederschuhe sind teurer, aber auch von besserer Qualität.

Möchten Sie noch etwas anderes ansehen?

Kunde:

Guten Tag! Ja, ich suche ein Outfit für eine Party.

Ich trage normalerweise Größe 38.

Das Kleid sieht wunderschön aus! Kann ich es anprobieren?

Ich mag karierte Röcke. Haben Sie einen in Blau?

Der Pulli sieht schön warm aus. Kann ich ihn auch anprobieren?

Die Bluse ist ein bisschen eng. Haben Sie eine größere Größe?

Die Hose sitzt perfekt, ich nehme sie!

Haben Sie auch einen roten Schal?

Die Lederschuhe sind sehr schön, aber ziemlich teuer. Gibt es günstigere Optionen?

Das ist alles, danke für Ihre Hilfe!

Welche Fragen könnte man noch hinzufügen? Erstelle Fragen zu diesen Sätzen.

Ich kann jemanden begrüßen.

Ich kann sagen, wie ich heiße.

Ich kann erzählen, auf welche Schule ich gehe.

Ich kann sagen, in welcher Klasse ich bin.

Ich kann meine Freunde beschreiben.

Ich kann erzählen, was ich nach der Schule mache.

Ich kann fragen, was der andere in seiner Freizeit macht.

Ich kann sagen, was ich von dieser Aktivität halte.

Ich kann erzählen, wie meine Familie aussieht.

Ich kann über ihren Beruf sprechen.

Ich kann fragen, welchen Beruf der andere hat.

Ich kann sagen, welche Fächer wir in der Schule haben.

Ich kann sagen, was ich von diesen Fächern halte.

Ich kann über mein Zuhause erzählen.

Ich kann sagen, wer dort wohnt.

Ich kann beschreiben, wie mein Zimmer aussieht.

Ich kann über unseren Garten sprechen, falls wir einen haben.

Ich kann fragen, wie der andere wohnt.

Als Hausaufgaben vorbereiten und die Grammatik lernen. 

Das Programm in Dinslaken:

1. Das Gespräch im Café (Gespräch über das eigene Leben)

2. Touristeninformation (Flugblatt präsentieren)

3. Das Interview (Wohnen, Reisen, Ferien und freies Sprechen)

4. Brötchen und Karte kaufen (Ihr schreibt eine Karte an einen Kollegen und reicht sie beim Lehrer ein)

5. Mode-Vlog