11.4 Je lijkt op ...

Hoofdstuk 11 Voortplanting
1 / 28
suivant
Slide 1: Diapositive
BiologieMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 28 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Hoofdstuk 11 Voortplanting

Slide 1 - Diapositive

Er wordt onderscheid gemaakt bij de ontwikkeling van een baby. Hoe heten de twee periodes en wat gebeurt hier precies?

Slide 2 - Question ouverte

Wat is de rol van de vruchtvliezen en vruchtwater in de baarmoeder?

Slide 3 - Question ouverte

Beschrijf waar een navelstreng uit bestaat.

Slide 4 - Question ouverte

Hoe ontstaan een 1 eiige en een 2 eiige tweeling?

Slide 5 - Question ouverte

Leerdoelen paragraaf 11.4
  • Je weet hoeveel chromosomen lichaamscellen hebben.
  • Je weet hoeveel chromosomen een eicel/zaadcel hebben
  • Je weet wat geslachtschromosomen zijn en hoe deze chromosomen bepalen of je een jongen of een meisje bent.
  • Je kunt uitleggen waarom je op je ouders lijkt. Je begrijpt de rol van chromosomen hierbij.
  • Je weet hoe aangeboren aandoeningen ontstaan en hoe aandoeningen tijdens de zwangerschap kunnen worden ontdekt.




Slide 6 - Diapositive

CELLEN ZIJN DE BOUWSTENEN VAN EEN ORGANISME
Cel, allemaal dezelfde onderdelen maar ander uiterlijk
Weefsel, cellen die op elkaar lijken en dezelfde functie hebben
Orgaan, onderdeel lichaam met specifieke functie
Orgaanstelsel, samenwerkende organen hebben 1 hoofdfunctie
Organisme, een levend wezen ( plant, dier, schimmel, bacterie )

Slide 7 - Diapositive

Hoe weet een bevruchte eicel dat hij een mens moet worden?
HOE ZIET EEN CEL ERUIT ?

Slide 8 - Diapositive

Bouwbeschrijving
CEL: celmembraan, cytoplasma, kern
Kern: chromosomen, bestaan uit de stof DNA
Chromosoom:  in chromosomen liggen alle eigenschappen vast, jouw bouwbeschrijving.



Slide 9 - Diapositive

Hoe zitten eigenschappen op chromosomen?
  • Iedere cel heeft een kern, iedere kern heeft alle (46) chromosomen.
IEDERE CEL HEEFT DUS JOUW HELE BOUWBESCHRIJVING

  • Op de chromosomen zitten "bandjes", genen
  • 1 gen = 1 eigenschap, bijvoorbeeld oogkleur, haarkleur, krullen, vorm neus enz...
  • Ieder chromosoom heeft duizenden genen.


Slide 10 - Diapositive

Slide 11 - Vidéo

Je lijkt op......... je ouders
Ieder menselijke cel heeft 46 chromosomen
23 paren, 1 van je moeder en 1 van je vader

Eicel en zaadcel hebben 23 chromosomen in de kern.
Bij bevruchting smelten de kernen samen: 
bevruchte eicel  =  46 chromosomen.
Bij elke bevruchting worden verschillende chromosomen doorgegeven...
Je lijkt op je broers/zussen, maar er zijn ook verschillen

Slide 12 - Diapositive

ALLE CHROMOSOMEN
  • 46 chromosomen
  • 23 paren, 1 moeder, 1 vader

Het 23e = geslachtschromosomen
  • grote chromosoom X
  • kleine chromosoom Y
  • XX= meisje
  • XY= Jongen

Slide 13 - Diapositive

Ontstaan jongen/meisje

Slide 14 - Diapositive

Slide 15 - Vidéo

paragraaf 11.4
opdr. 4 t/m 13

Slide 16 - Diapositive

Van welke stof zijn chromosomen gemaakt ?
A
Celkern
B
DNA
C
Chromosomen vocht
D
Water

Slide 17 - Quiz

Welke cellen hebben geen paren chromosomen maar enkele chromosomen in de celkern?
A
Geslachtscellen
B
Lichaamscellen
C
Hersencellen
D
Hypofyse cellen

Slide 18 - Quiz

Hoeveel chromosomen heeft een huidcel van een mens
A
47
B
23
C
46
D
45

Slide 19 - Quiz

Waar bevinden zich chromosomen?
A
Celmembraan
B
Celkern
C
Cytoplasma
D
Vacuole

Slide 20 - Quiz

De vader bepaalt of de baby een jongen of een meisje wordt
A
waar
B
niet waar

Slide 21 - Quiz

Het aantal chromosomen in een lichaamscel is altijd een even getal
A
waar
B
niet waar

Slide 22 - Quiz

Een hond heeft 78 chromosomen per celkern. Hoeveel chromosomen hebben zijn geslachtscellen ?
A
78
B
46
C
39
D
156

Slide 23 - Quiz

Erfelijk - niet erfelijk - aanleg
  • Genotype: De informatie op al je genen
  • Fenotype: Dat wat je ziet van een eigenschap

  • Erfelijke eigenschap: fenotype volledig bepaalt door genotype (oogkleur)
  • Niet erfelijke eigenschap: fenotype volledig bepaalt door omgeving (kleding, tatoeage)
  • Aanleg = eigenschappen geërfd maar je moet wel trainen om goed te worden (fenotype = genotype + omgeving), bijv. goed gitaar spelen

Slide 24 - Diapositive

Hoe ontstaan aangeboren aandoeningen?
1) Door schadelijke stoffen of ziekteverwekkers (via placenta)

2) Door een fout in het aantal chromosomen in de cellen

3) Door een fout in de structuur van één chromosoom

Slide 25 - Diapositive

Prenataal onderzoek

Slide 26 - Diapositive

Huiswerk
11.4 opdrachten 4 t/m 22

Slide 27 - Diapositive

Huiswerk nakijken

Slide 28 - Diapositive