Havo 3/september 2024/Zwakke werkwoorden OTT - Uitleg + oefening

• Duits
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 1,2

Zwakke werkwoorden OTT - Uitleg

Heb je de uitleg goed begrepen en weet je nu hoe je in het Duits de zwakke werkwoorden in de tegenwoordige tijd (ott) moet vervoegen?

JA!

Ga verder met dia 5

Nee of je twijfelt nog!

Ga naar dia 4.

Ich (spielen) mit einem Freund.

1. spielt
2. spiele
3. spielen
4. spielst

Wir (kaufen) solche teuere Sachen.

1. kaufst
2. kaufen
3. kaufet
4. kauft

Ihr (backen) einen Kuchen.

1. backt
2. backst
3. backen
4. backe

Wir (hören) gerne Musik.

1. hört
2. höre
3. hören
4. hörst

Ihr (kaufen) neue Kleidung.

1. kaufst
2. kaufen
3. kaufet
4. kauft

Was (machen) du da?

1. macht
2. mache
3. machen
4. machst

Er (besuchen) die Disko.

1. besucht
2. besuchst
3. besuchen
4. besuche

Oma (spielen) gern Tennis.

1. spielt
2. spiele
3. spielen
4. spielst

Ich (trinken) ein Glas Wasser.

1. trinkst
2. trinkt
3. trinke
4. trinken

Bijzonderheden

stam eindigt op -d of -t   :

du, er/sie/es, ihr    >    krijgen een extra 'e'

extra e

(dan is het makkelijker uit te spreken!)

Voorbeelden

reden (= praten)                          >              du  red est

                                                                             er   red et / sie red et

                                                                             ihr  red et

atmen (= ademen)                      >              du atm est
                                                                             er   atm et  / sie atm et

                                                                             ihr  atm et

Probeer het nu zelf!
Vertaal 'jij rekent'
rechnen (= rekenen)

1. du rechnst
2. du rechnest
3. er rechnt
4. er rechnet

En nog eentje:
Vertaal 'jullie borstelen'
bürsten (= borstelen)

1. ihr bürst
2. ihr bürstet
3. ihr bürtet
4. ihr bürsten

Nog 1 klein puntje:

Als de stam op een 's'-klank eindigt   (bijv. s, ss, ß, z):

dan komt er bij
du alleen een t achter de stam

(Anders zou je twee keer een 's' hebben staan en dat had je waarschijnlijk automatisch al weggelaten, toch?)

Nog een laatste keer oefenen:
Hoe zeg je 'jij heet Thom'?
heißen (= heten)

1. er heißt Thom
2. du heißst Thom
3. du heißt Thom
4. er heißst Thom

en nu 'jij danst'?

tanzen (= dansen)

1. du tanzest
2. du tanzst
3. du tanzt