Brugklas: regelmatige werkwoorden

• Duits
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 2

Werkwoorden

regelmatige werkwoorden

Doel:

Ik kan regelmatige werkwoorden vervoegen in de o.t.t. en ik kan er een voltooid deelwoord van maken.

Nodig: Textbuch Kapitel 1D Seite 23.

Hoe maak je in het Duits de stam van een werkwoord?

1. hele werkwoord
2. hele werkwoord -en
3. ik-vorm

Wat is de stam van "spielen"?

Wat is de stam van "kommen"?

Wat is de tam van "atmen"?

regelmatige werkwoorden

Regelmatige werkwoorden: wohnen

werkwoord: wohnen, stam:wohn

ich wohn e

du wohn st

er/sie es wohn t

wir wohn en

ihr wohn t

sie wohn en

Sie wohn en

oefenen

Welke vorm is juist?

kaufen

du

1. kaufet
2. kauft
3. kaufest
4. kaufst

reden

ich ...

1. rede
2. redest
3. redet
4. reden

gehen

sie

1. gehe
2. geht
3. gehen
4. gehst

en nu in een zin

Ich (schreiben) …… einen Brief

Mein Bruder (spielen) …….. mit dem Ball

Frau Schreiber (gehen) ……. im Klassenzimmer

ich (gehen) ............ nach Hause.

Er (kaufen) ........... einen Skihelm

ich (gehen) ............ nach Hause.

samenvatting.

Wat zijn de uitgangen van de regelmatige werkwoorden?

Vervoeg de werkwoorden tussen de haakjes:
Ich (hören) gerne Musik.

1. hort
2. höre
3. horst
4. horen

Vervoeg de werkwoorden tussen de haakjes:
Ihr (kaufen) solche teuere Sachen.

1. kaufst
2. kaufen
3. kaufet
4. kauft

Vervoeg de werkwoorden tussen de haakjes:
Du (besuchen) die Oma.

1. besucht
2. besuchst
3. besuchen
4. besuche

Vervoeg de werkwoorden tussen de haakjes:
Meine Eltern (kommen) Morgen.

1. kommen
2. kommt
3. bekommst
4. komme