Cette leçon contient 35 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 31 min
Éléments de cette leçon
BSM quiz
Dit is het moment om te kijken waar je staat
Slide 1 - Diapositive
Welke stoffen zijn energie leverend?
A
Alcohol
B
Eiwitten
C
Vetten
D
Alle antwoorden bij A,B en C
Slide 2 - Quiz
Stelling: Er zijn 'goede' en 'slechte' calorieën.
A
juist
B
onjuist
Slide 3 - Quiz
Waar staat de afkorting BMI voor?
A
Beweging, Maatschappij Inzichtelijk
B
Body Maatschappelijke Index
C
Body Mass Inzicht
D
Body Mass Index
Slide 4 - Quiz
Slide 5 - Diapositive
CLUKS is een ezelsbruggetje. Waar staat dit ezelsbruggetje voor?
Slide 6 - Question ouverte
coördinatie
lenigheid
uithoudingsvermogen
kracht
snelheid
Slide 7 - Diapositive
Eigenschappen die niet te trainen zijn heten:
A
Theoretische eigenschappen
B
Astrofysische eigenschappen
C
Antropomitrische eigenschappen
D
Antropometrische eigenschappen
Slide 8 - Quiz
Noem een angonist, een antagonist en leg uit.
Slide 9 - Question ouverte
De spier die een beweging uitvoert, noemt men de agonist. Wanneer je bijvoorbeeld de biceps traint, is de biceps de agonist. Deze zal het meeste werk voor zijn rekening moeten nemen. De spier die de beweging tegenwerkt noemt men de antagonist.
Slide 10 - Diapositive
Energie is het vermogen om arbeid te leveren
A
waar
B
niet waar
Slide 11 - Quiz
Wij halen onze energie uit
A
Voeding
B
Koolhydraten
C
Vetten
D
Eiwitten
Slide 12 - Quiz
De energie die vrijkomt bij het afbraakproces van voedsel wordt opgeslagen als chemische in de spiercellen
A
waar
B
niet waar
C
alleen als het nodig is
Slide 13 - Quiz
Fosfaatsysteem
Anaerobe systeem
Aerobe systeem
Slide 14 - Question de remorquage
Als je hart niet sneller meer kan kloppen, dan zit je op de anaerobe drempel
A
waar
B
niet waar
Slide 15 - Quiz
Als de melkzuurproductie de melkzuurafbraak overstijgt zit je op je anaerobe drempel
A
waar
B
niet waar
Slide 16 - Quiz
Naast het meten van deze drempel kun je deze ook inschatten. Op hoeveel % van je Hfmax is dit?
A
61%
B
71%
C
81%
D
91%
Slide 17 - Quiz
Wat is ATP?
Slide 18 - Question ouverte
ATP = adenosine-tri-fosfaat , een chemische verbinding die mechanische energie kan leveren (beweging) . Ligt opgeslagen in de spiercellen.
Slide 19 - Diapositive
Noem van de trainingsprincipes de drie die de basisprincipes vormen.
A
Overload, opklimmende belasting en specificiteit
B
Overload, homeostase en specificiteit
C
Overload, optimaal herstel en opklimmende belasting
Lees de volgende stellingen: 1. Door een trainingsprikkel treedt er een verstoring van het evenwicht op. Het prestatievermogen neemt hierdoor af. Dit noemt men de supercompensatie.
2. Vervolgens herstel je weer. Zelfs iets verder dan je vorige prestatievermogen. Dit noemt men het overloadprincipe.
A
beide stellingen zijn onjuist
B
beide stellingen zijn juist
C
stelling 1 is juist, stelling 2 is onjuist
D
stelling 1 is onjuist, stelling 2 is juist
Slide 22 - Quiz
Lees de volgende stellingen: 1. Als de volgende training te lang uitblijft, kom je vervolgens weer op je oude prestatieniveau. Dit noem je het principe van reversibiliteit.
2. Wanneer je steeds te vroeg traint, kun je met overtraining te maken krijgen.
A
stelling 1 is juist, stelling 2 is onjuist
B
beide stellingen zijn juist
C
stelling 1 is onjuist, stelling 2 is juist
D
beide stellingen zijn onjuist
Slide 23 - Quiz
'Supercompensatie'
Slide 24 - Carte mentale
Wat weten jullie over de fitnorm?
Slide 25 - Carte mentale
Waar staat de afkorting SMART voor?
Slide 26 - Question ouverte
specifiek
meetbaar
acceptabel
realistisch
tijdgebonden
Slide 27 - Diapositive
Waar staat de afkorting FITT voor?
Slide 28 - Question ouverte
frequentie
intensiteit
tijdsduur
type training
Slide 29 - Diapositive
Lees onderstaande stellingen. 1. De intensiteit van een anaerobe training is vaak laag.
2. Als ik elke dag ga trainen dan is dat goed voor mijn prestatie vermogen.
A
beide stellingen zijn juist
B
beide stellingen zijn onjuist
C
stelling 1 is juist, stelling 2 is onjuist
D
stelling 1 is onjuist, stelling 2 is juist
Slide 30 - Quiz
Als ik train voor een hardloop wedstrijd (afstand 42,195 km = marathon) dan moet ik veel in het anaerobe vermogen trainen.
A
juist
B
onjuist
Slide 31 - Quiz
Als ik ga trainen voor een 100 m sprint dan zit ik in zone 1 te trainen.
A
juist
B
onjuist
Slide 32 - Quiz
Welke trainingseffecten zijn er zichtbaar van een aerobe training?
A
HF rust wordt lager
B
het % vet in het lichaam wordt hoger
C
minder glycogeen voorraad
D
afname VO2 max
Slide 33 - Quiz
Welke trainingseffecten zijn er zichtbaar van een anaerobe training?