T3 Chapter 3: if/when

Grammar: IF vs WHEN
1 / 24
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

Cette leçon contient 24 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

Éléments de cette leçon

Grammar: IF vs WHEN

Slide 1 - Diapositive

Some examples...

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Diapositive

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Diapositive

Slide 8 - Diapositive

If and When
  • If betekent "als". Je gebruikt if als je nog niet zeker weet of iets gaat gebeuren of om een voorwaarde aan te geven.                  
  • You can still catch the train if you leave right now.
  • If it rains tomorrow, we can't have a picknick.


  • When betekent "toen" of "wanneer".                                                                           Je gebruikt when als je wel zeker weet dat iets gaat gebeuren.
  • I'll visit you when I'm in England next month.    
IF
WHEN

Slide 9 - Diapositive

Grammar: IF or WHEN






Slide 10 - Diapositive

______ als je niet zeker weet of iets gaat gebeuren of om een voorwaarde aan te geven.
________ wanneer je wel zeker weet dat iets gaat gebeuren.
When
If

Slide 11 - Question de remorquage

If
When
Als het niet zeker is 
Als het zeker is 
Voorwaarde geven
Als
Toen/wanneer

Slide 12 - Question de remorquage

(if/when) it rains tomorrow, we can't have a picnic.
A
If
B
When

Slide 13 - Quiz

My parents will buy me a car (if/when) I turn eighteen.
A
if
B
when

Slide 14 - Quiz

I'm going to London. I'll phone you (if/when) I get back.
A
if
B
when

Slide 15 - Quiz

We'll catch the train (if/when) we leave immediately.
A
if
B
when

Slide 16 - Quiz

Press this button ... the door doesn't open
A
if
B
when

Slide 17 - Quiz

You'll understand what I mean ___ you're older
A
if
B
when

Slide 18 - Quiz

... I get home, I will sit on the couch and relax for the rest of the evening.
Mister Sebel can still catch the train, ... he leaves right now.
... I go out, I always wear hight heels.
... you don't believe my story, ask Laura. She was there too.
My parents will buy me a scooter ... I'm 16.
I have to go now. I will finish my homework ... I get home.
... you don't like my present, I can get you something else.
... the weather stays good, we will go for a walk.
If
When
if
If
If
if
if
If
If
when
When
When
when
when
When
When

Slide 19 - Question de remorquage

check:
Wanneer gebruik je 'when'?
A
als je niet zeker weet of iets gaat gebeuren
B
om iets te eisen
C
om een voorwaarde te stellen
D
als je zeker weet dat iets gaat gebeuren of als het wanneer betekent

Slide 20 - Quiz

Check:
Wanneer gebruik je 'if'?
A
als je niet zeker weet of iets gaat gebeuren
B
om een voorwaarde aan te geven
C
als je zeker weet dat iets gaat gebeuren
D
om iets te eisen

Slide 21 - Quiz

Slide 22 - Vidéo

I know the difference between if/when and I know how to use them correctly.
😒🙁😐🙂😃

Slide 23 - Sondage

Slide 24 - Diapositive