Taalverzorging Spelling

1 / 40
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

Cette leçon contient 40 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

De persoonsvorm spellen in de

tegenwoordige tijd


Als de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd staat,

zijn er maar drie mogelijkheden

Slide 2 - Diapositive

1. Spelling

van de persoonsvorm


in de

tegenwoordige tijd

Slide 3 - Diapositive

1. STAM

Enkelvoud ik-vorm of jij erachter:

schrijf alleen de stam


ik loop

ik fiets

ik praat

ik vind

loop jij

fiets jij

praat jij

vind jij

Slide 4 - Diapositive

2. STAM + T

Enkelvoud andere vormen:

schrijf de stam + t


jij loopt

hij fietst

zij praat

Fred vindt

Slide 5 - Diapositive

3. HELE WERKWOORD

Meervoud:

schrijf het hele werkwoord


wij lopen

zij fietsen

jullie praten

Fred en Laurien vinden

Slide 6 - Diapositive

Leuk filmpje!

Slide 7 - Diapositive

Slide 8 - Vidéo

Welke spellingregel pas je toe in de tt bij:
de ik-vorm
A
STAM
B
STAM + T
C
HELE WERKWOORD

Slide 9 - Quiz

Welke spellingregel pas je toe in de tt bij:
de het-vorm
A
STAM
B
STAM + T
C
HELE WERKWOORD

Slide 10 - Quiz

Welke spellingregel pas je toe in de tt bij:
jij achter het werkwoord
A
STAM
B
STAM + T
C
HELE WERKWOORD

Slide 11 - Quiz

Welke spellingregel pas je toe in de tt bij:
jullie
A
STAM
B
STAM + T
C
HELE WERKWOORD

Slide 12 - Quiz

2. Spelling

van de persoonsvorm


in de

verleden tijd

Slide 13 - Diapositive

ZWAKKE en STERKE

werkwoorden


Wat is het verschil?

Slide 14 - Diapositive

STERKE

werkwoorden


hebben de KRACHT om in de verleden tijd van klank te veranderen

Slide 15 - Diapositive

REGELS verleden tijd

bij sterke werkwoorden


In het enkelvoud: schrijf op zoals het klinkt


In het meervoud: schrijf op zoals het klinkt

Slide 16 - Diapositive

VOORBEELD

STERKE WERKWOORDEN


kopen : ik koop - ik kocht

lopen : ik loop - ik liep

geven : wij geven - wij gaven

kruipen : zij kruipen - zij kropen

Slide 17 - Diapositive

ZWAKKE

werkwoorden


de klank blijft in de verleden tijd hetzelfde

Slide 18 - Diapositive

REGELS verleden tijd

bij zwakke werkwoorden


In het enkelvoud: stam + te / stam + de


In het meervoud: stam + ten / stam + den

Slide 19 - Diapositive

REGELS verleden tijd

bij zwakke werkwoorden


- Vaak hoor je of je stam + te(n) of stam + de(n)

moet gebruiken

- Gebruik een ezelsbruggetje als je

het niet (zeker) weet

Slide 20 - Diapositive

Slide 21 - Vidéo

Is
GEVEN
een zwak werkwoord?
A
ja
B
nee

Slide 22 - Quiz

Is
KOPEN
een zwak werkwoord?
A
ja
B
nee

Slide 23 - Quiz

Is
RENNEN
een zwak werkwoord?
A
ja
B
nee

Slide 24 - Quiz

Is
SNOEPEN
een zwak werkwoord?
A
ja
B
nee

Slide 25 - Quiz

Is het onderstreepte woord een pv?
Pascal droomt er tegenwoordig van piloot te worden.
_________
A
ja
B
nee

Slide 26 - Quiz

Wat is van toepassing?
Pascal droomt er tegenwoordig van piloot te worden
_________
A
tt
B
vt (zwak ww)
C
vt (sterk ww)

Slide 27 - Quiz

Is het onderstreepte woord een pv?
Word jij morgen door Carl opgehaald?
________
A
ja
B
nee

Slide 28 - Quiz

Wat is van toepassing?
Word jij morgen door Carl opgehaald?
________
A
tt
B
vt (zwak ww)
C
vt (sterk ww)

Slide 29 - Quiz

Wat is van toepassing?
Marieke had verse peterselie voor in de groentesoep geplukt.
_____
A
tt
B
vt (zwak ww)
C
vt (sterk ww)

Slide 30 - Quiz

Vul de juiste vorm in:
Een goede balletdanser (springen) met het grootste gemakt - TT

Slide 31 - Question ouverte

Vul de juiste vorm in:
De renovatie van school (gebeuren) eind volgend jaar - TT

Slide 32 - Question ouverte

Vul de juiste vorm in:
Jij (snauwen) wel heel hard tegen je beste vriendin - TT

Slide 33 - Question ouverte

Vul de juiste vorm in:
Amal (verspreiden) iedere woensdag folders in zijn wijk - TT

Slide 34 - Question ouverte

Vorig jaar ___ we die zware spullen zelf naar boven.
VT
A
sjouwde
B
sjouwdde
C
sjouwden
D
sjouwdden

Slide 35 - Quiz

Gisterenavond ___ jullie wel een beetje vals.
VT
A
zingen
B
zingde
C
zingden
D
zongen

Slide 36 - Quiz

Deze sloot ___ afgelopen winter niet door alle troep.
VT
A
bevriest
B
bevriesde
C
bevriesden
D
bevroor

Slide 37 - Quiz

Ons kleine katje ___ vanmorgen de nieuwe bank stuk.
VT
A
krabt
B
krabte
C
krabde
D
krabbelde

Slide 38 - Quiz

Gisteren ___ onze keuken gerenoveerd.

VT
A
word
B
werd
C
wordt
D
werdt

Slide 39 - Quiz

Huiswerk deze week
Alle opdrachten (behalve de * opdrachten) 
van Taalverzorging samengestelde zinnen én spelling

Slide 40 - Diapositive