Herhalingsles: naamvallen en ontleden

Naamvallen
1 / 34
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 2,3

Cette leçon contient 34 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Naamvallen

Slide 1 - Diapositive

Heute
  • Herhaling ontleden 1e, 3e en 4e naamval  (der-Gruppe).
  • Film met naamvallen 

Slide 2 - Diapositive

Deze periode
  • Toets naamvallen der- en ein-gruppe
  • Presentatie
  • Herkansing (mondeling) vóór 27 mei

Slide 3 - Diapositive

Wat heb je nodig voor deze les:

  • Je Ipad met oortjes/hoofdtelefoon
  • Je grammatica overzicht blz. 140/141 Textbuch.

Slide 4 - Diapositive

Wiederholung

Op de volgende slide volgt een korte uitleg video m.b.t. de 1e, 3e en 4e naamval. 

Slide 5 - Diapositive

Slide 6 - Vidéo

Ontleden ja/nee?
Om te bepalen welke naamval je voor een zinsdeel moet gebruiken, kun je enkele stappen zetten:

stap 1: Zoek naar een voorzetsel in het zinsdeel. 
stap 2:  Als er geen voorzetsel is, ontleed je de zin naar onderwerp, lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp.

Slide 7 - Diapositive

stap 2: Als er geen voorzetsel is, ontleed je de zin naar onderwerp, lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp

  • onderwerp: 1e naamval
  • meewerkend voorwerp: 3e naamval
  • lijdend voorwerp: 4e naamval

Slide 8 - Diapositive

Ontleden (net als in het Nederlands)
3e naamval ➔ meewerkend voorwerp 
 
vraag: “aan wie/ voor wie” ? = meewerkend voorwerp
 
Ik heb voor mijn moeder een krant gekocht  

Slide 9 - Diapositive

Ontleden (net als in het Nederlands)
Ich habe meiner Mutter eine Zeitung gekauft

[onderwerp]   [meew. vw]      [lijdend vw]
         1e                            3e                           4e

Slide 10 - Diapositive

Zoals de der-Gruppe:

dies-,
welch-,
jed-, jen
manch-,
solch, all
Zoals de ein-Gruppe:
mein-,
dein-,
sein-,
enz. 
(alle bezittel.
vnw.)

Slide 11 - Diapositive

Doe altijd hetzelfde!
Staat er een voorzetsel?
Ja --> kies dan meteen de juiste naamval 
nee --> ga ontleden en kies op die manier de juiste naamval

Slide 12 - Diapositive

Weet je het nog?

Slide 13 - Diapositive

Welke naamval hoort bij het onderwerp?
A
1ste naamval
B
2de naamval
C
3de naamval
D
4de naamval

Slide 14 - Quiz

Welke naamval hoort bij het lijdend voorwerp?
A
1ste naamval
B
2de naamval
C
3de naamval
D
4de naamval

Slide 15 - Quiz

Welke naamval hoort bij het meewerkend voorwerp?
A
1ste naamval
B
2de naamval
C
3de naamval
D
4de naamval

Slide 16 - Quiz

Hoe vind je het onderwerp in een zin?
A
zin vragend maken
B
wie / wat + pv
C
wie / wat + onderwerp + gezegde
D
aan wie / voor wie

Slide 17 - Quiz

Hoe vind je het lijdend voorwerp in een zin?
A
zin vragend maken
B
wie / wat + pv
C
wie / wat + onderwerp + gezegde
D
aan wie / voor wie

Slide 18 - Quiz

Hoe vind je het meewerkend voorwerp in een zin?
A
zin vragend maken
B
wie / wat + pv
C
wie / wat + onderwerp + gezegde
D
aan wie / voor wie

Slide 19 - Quiz

Üben
- Wij gaan de naamvallen oefenen. 

Let op!
- OW = onderwerp
- MW = meewerkend voorwerp
- LV = lijdend voorwerp 

Slide 20 - Diapositive

Mv: Ich habe d.... Chef (m) endlich mal d... Wahrheit gesagt.

Slide 21 - Question ouverte

lv: Ich habe d.... Großmutter (v) im Krankenhaus besucht.

Slide 22 - Question ouverte

lv: Du sollst sofort d..... Direktorin anrufen.

Slide 23 - Question ouverte

Wir machen Ihnen ein.... Vorschlag (m).

Slide 24 - Question ouverte

Sie haben d..... Radfahrer (m) kein.... Vorfahrt (v) gelassen.

Slide 25 - Question ouverte

Ich drucke dir d.... Daumen (mv) fürs Examen.

Slide 26 - Question ouverte

LV: Mutti bringt d.... kranke Kind ins Bett.

Slide 27 - Question ouverte

Quiz


Bepaal welk lidwoord/voornaamwoord je moet inzetten. Let hierbij goed op het geslacht.

Slide 28 - Diapositive

MW: Sie können (de) Arzthelfer (m) Ihr Rezept geben.
A
dem
B
der
C
dir
D
den

Slide 29 - Quiz

lv: Ich habe ..... Geschenk (o) gekauft.
A
der
B
das
C
den
D
die

Slide 30 - Quiz

Evaluatie:
Wat heb je geleerd?

Slide 31 - Question ouverte

Evaluatie:
Wat ging er goed?

Slide 32 - Question ouverte

Evaluatie:
Wat ging niet zo goed en vind je nog moeilijk?

Slide 33 - Question ouverte

Reflectie:
Waar ga je nog aan werken om dit goed onder de knie te krijgen en hoe ga je dit doen?

Slide 34 - Question ouverte