Lezen H1

• Nederlands
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 2

Lezen H1

We starten met Lezen par. 1.3

en?

Uitleg tekstverbanden en vragen in LessonUp

Redengevend verband

Een redengevend verband geeft aan waarom iemand iets doet of vindt. Je hebt hier zelf een keuze. 

Bijbehorende signaalwoorden: 

omdat, daarom, dus, want, de reden hiervoor is, vanwege

Uitleggend tekstverband

Signaalwoorden: bijvoorbeeld, zoals, zo, ter illustratie.

Dit verband komt heel vaak voor, meestal als er voorbeelden worden gegeven. 

VB.: Ik heb op school heel veel vakken, zoals aardrijkskunde, geschiedenis en Frans.

--> Welk tekstverband herken je nog meer?

Opsommend tekstverband

Noemt twee of meer tekstdelen in volgorde.

De leerlingen werken hard voor het vak Nederlands. Ten eerste zijn ze allemaal stil, bovendien schrijven ze allemaal mee en ten slotte hebben ze allemaal hun huiswerk gemaakt.

concluderend tekstverband

Bij een concluderend tekstverband trekt de auteur een conclusie uit informatie die eerder in de tekst is gegeven. 

Bijbehorende signaalwoorden: 

dus, daarom, dat houdt in, kortom, concluderend, 

al met al, het blijkt dat, dan ook 

Chronologisch(Tijdsvolgorde) tekstverband

Geeft de volgorde aan waarin gebeurtenissen plaatsvinden.

Bijvoorbeeld:   

Eerst gingen de leerlingen in stilte aan het werk. Daarna gingen ze zachtjes fluisteren. Ten slotte waren ze allemaal hardop aan het praten.

Tegenstellend tekstverband

Geeft aan welke tekstdelen een tegenstelling vormen.

bijvoorbeeld:

Tekstverbanden zijn erg moeilijk, maar het  wordt makkelijker als je erg je best doet.

Vergelijkend verband

Met een vergelijkend verband maakt de auteur iets duidelijk door een verschil of een overeenkomst te noemen

Bijbehorende signaalwoorden: 

in vergelijking met, net als, als, evenals, zoals, meer/groter/beter dan, vergeleken met

Ik vond de toets moeilijk, maar ik had een goed cijfer.

1. chronologisch
2. opsommend
3. tegenstellend

Een redengevend verband geeft aan

1. waarom iemand iets doet.
2. waardoor iets gebeurt
3. Welk middel wordt gebruikt om een doel te bereiken.

Bij welk tekstverband horen de signaalwoorden:
Dus, concluderend, dan ook

1. Doel-middel
2. concluderend
3. opsommend
4. redengevend

Ik heb op school Engels en Nederlands. Bovendien hebben we wiskunde en geschiedenis.

1. chronologisch
2. opsommend
3. tegenstellend

Eerst eet ik mijn brood op en daarna ga ik naar de les.

1. chronologisch
2. opsommend
3. tegenstellend

Schrijf nu zelf 3 zinnen in je schrift:

1. een zin met een chronologisch tekstverband (tijdsvolgorde)

2. een zin met een opsommend tekstverband

3. een zin met een tegenstellend tekstverband

Maandag 26 september

Lezen ('5)

Bespreken slides in LessonUp

Samen opdracht 4

M. opdracht 5 t/m 7, blz. 24 en 25

Laatste 5 minuten: bespreken opdracht 5

Met welke onderdelen van leesvaardig heb je moeite?

Dinsdag 27 september

Lezen ('5)

Bespreken opdracht 5 t/m 7, blz. 24 en 25

Samen schema blz. 26 doornemen

Vragen in LessonUp

M. opdracht 10 en 11, blz. 26 en 27

Tekstdoelen, tekstsoorten & tekstvormen

De tekstsoort die bij het tekstdoel 'overhalen' hoort is:

1. Betogende tekst
2. Amuserende tekst
3. Aansporende of activerende tekst
4. Beschouwende tekst

Een tekst met instructies in stappen over het 'handen wassen' is...

1. Een uiteenzettende tekst.
2. Een informerende tekst.
3. Een beschouwende tekst.
4. Een amuserende tekst.

Het verschil tussen een uiteenzettende en een informerende tekst is:

1. dat er geen verschil is.
2. in de ene wordt geïnformeerd en in de andere uitgelegd.
3. dat er in de ene wordt uitgelegd en in de andere geamuseerd.
4. de ene bevat feiten en de andere vooral meningen.

Tekstdoel?

1. informeren
2. uitleg geven
3. overtuigen
4. amuseren

Wat is geen tekstdoel?

1. Amuseren
2. Informeren
3. Aandacht trekken
4. Uitleg geven

Sleep de juiste tekstdoelen naar de tekstsoorten.

Overtuigen

informeren

Mening laten vormen

Uiteenzetting

Beschouwing

Betoog

Tekstvorm?

1. Nieuwsbericht
2. Blog
3. Advertentie
4. Recept

Donderdag 29 september

Lezen ('5)

Bespreken opdracht 10 en 11

Hoofdgedachte

M. opdracht 14 t/m 16, blz. 28, 29

hoofdgedachte

Je vindt de hoofdgedachte:

• als je het onderwerp zoekt
• als je jezelf de vraag stelt:  wat is het belangrijkste wat de schrijver over het onderwerp zegt ( je formuleert het antwoord in 1 zin).

vaak heb je aan de titel, de inleiding en/of slotalinea genoeg om de hoofdgedachte te vinden.

Wat is de hoofdgedachte?

Maandag 3 oktober

Lezen ('5)

Even testen

Bespreken opdracht 14 t/m 16. Blz. 26 t/m 28

Naar par. 1.8: grammatica woordsoorten

Maak de instapopdracht (1-1 t/m 1-3) online.

Wat betekent het woord hoofdgedachte?

1. De belangrijkste zin van een alinea
2. Het onderwerp van de tekst.
3. Een uitspraak waar je het wel of niet mee eens bent.
4. Het belangrijkste wat over het onderwerp wordt gezegd in één zin.

hoe kan je de hoofdgedachte vinden?

Wat is de hoofdgedachte?

De hoofdgedachte = ?

1. Man vindt vogelspin in fruit, dit is vrij uniek.
2. Arnhemmer Bart van den Akker houdt van druiven.
3. Albert Heijn vindt de vondst van een vogelspin uitzonderlijk.
4. De vrouw van Bart van den Akker koopt druiven.

Hoofdgedachte?

1. Door alle inspanningen van de gemeente wordt Zwolle gezien als een fietsstad.
2. Door het aanleggen van fietsstraten denkt de gemeente Zwolle dat de binnenstad verkeersveiliger wordt.
3. Een fietsstraat is een straat die ingericht is als een soort fietspad waar ook auto’s op mogen rijden.
4. Door de fietsstraten zijn de belangrijke fietsroutes voor fietsers en automobilisten beter herkenbaar.

Toets bespreken

Luister goed mee naar de antwoorden.

Vragen over jouw toets? Wacht tot na de bespreking. Ik loop langs.
Noteer onderaan je toetsblad wat je aan de voorbereiding van de toets hebt gedaan.

Noteer in je eigen schrift minimaal één aandachtspunt voor de hoofdstuktoets.