Trede 8 herhaling

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo k
• Leerjaar 2

Trede 8 

Waar gaat de toets over? (oranje/rood)

• Lezen: tekstdoelen
• Woordenschat: samenstelling, voorvoegsel en achtervoegsel
• Feiten en meningen
• Spelling: werkwoorden in de verleden tijd. 
• Spelling: het gebruiken van de juiste voorzetsels. (oranje)
• Grammatica: taalkundig ontleden t/m voorzetsels. (rood)

Waar gaat de toets over? (wit)

• Lezen: tekstdoelen
• Woordenschat: samenstelling, voorvoegsel en achtervoegsel
• Leenwoorden
• Spelling: werkwoorden in de tegenwoordige tijd, verleden tijd en het voltooid deelwoord. 
• Grammatica: taalkundig ontleden t/m voorzetsels. 

De vijf tekstdoelen

1. informeren : je leest feiten en meningen
2. overtuigen: je leest de mening van de schrijver
3. activeren: je wordt geactiveerd om iets te doen
4. amuseren: je wordt vermaakt
5. instrueren: er wordt uitgelegd hoe je iets doet

Welke tekstdoelen ken je?

1. Informeren
2. Overtuigen
3. Activeren
4. Amuseren

1. Informeren
2. Activeren
3. Instrueren
4. Amuseren

1. Informeren
2. Overtuigen
3. Instrueren
4. Amuseren

Woordenschat

Voorvoegsel: on- (niet) en her- (opnieuw)

Achtervoegsels: -loos (zonder) en -vol (met veel)

Samenstellingen: twee woorden die los van elkaar ook woorden zijn. 

Gisteren hebben wij in de winkel een bloempot gekocht.

Mijn toetsenbord van de computer doet het niet meer.

Ik wil het papier graag hergebruiken.

Feiten en meningen 

Feit: kun je controleren

Mening: iets wat iemand vindt

Nederlands is een moeilijke taal

1. Feit
2. Mening

Groen is een lelijke kleur

1. Feit
2. Mening

Voorzetsels

Geven de plaats aan van waar of wanneer iets is. 

(kast-woordjes)

Ik wil graag taart ..... slagroom

1. voor
2. met
3. aan
4. in

Ik heb het cadeau ...... jou gekocht

1. voor
2. tegen
3. aan
4. in

We hebben het .... jou

1. aan
2. in
3. over
4. na

Werkwoord

Lidwoord

Zelfstandig naamwoord

Bijvoeglijk naamwoord

Voorzetsel

geprobeerd

een

Pim

ben

onder

Tijdens

Rode

zonnebloem

rare

Erasmusbrug

De

moeilijke

Oranje / rood 

Spelling van werkwoorden in de verleden tijd. 

• Sterke werkwoorden: veranderen van klank (moet je leren).
• Zwakke werkwoorden: er komt -te(n) of -de(n) achter.  Denk aan 't ex kofschip. 

Wit

Werkwoordspelling tt, vt en vd. 

• tt: ik-vorm, ik-vorm + t, en hele werkwoord. 
• vt: sterke werkwoorden en zwakke werkwoorden: -te(n) of -de(n)
• vd: een -d of een -t aan het eind. 

Gisteren ... (hebben) ik gepraat met jou.

Wij ..... (praten) erg lang vorige week.

Ik .... (blazen) de thee.

Piet ..... (proberen) te springen.

Wat snap ik nog niet van trede 8?

De toets

1. ben ik klaar voor
2. moet ik nog leren
3. Gaat heel lastig worden
4. moet wel lukken.