Hoofdstuk 2.2: Met je geld kun je meer

Welkom  
economen!
1 / 28
suivant
Slide 1: Diapositive
EconomieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 28 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Welkom  
economen!

Slide 1 - Diapositive

Vandaag
1. Start H2
2. Uitleg  
3. maken opdrachten
4. les afsluiting 

Slide 2 - Diapositive

Hoofdstuk 2:
Hoe ga je met geld om?

2.1 Jouw inkomsten / uitgaven
2.2 Met geld kun je meer
2.3 Geld te kort?
2.4 Voor alle zekerheid

Slide 3 - Diapositive

Check van 2.1 
  • Welke 3 soorten inkomens zijn er?
  • Welke 3 soorten uitgaven zijn er?
  • Je geeft € 3,00 per week uit, hoeveel is dit per maand?
  • Je krijgt € 19,50 zakgeld per maand, hoeveel is dit per week?

- Loon / salaris
- Winst
- Uitkering
- Vaste lasten
- Huishoudelijke uitgaven
- Incidentele uitgaven
€ 3 x 52 weken : 12 maanden = € 13,00 per maand
€ 19,50 x 12 maanden : 52 weken = € 4,50

Slide 4 - Diapositive

Lesdoel van vandaag
Na deze les weet/kan je...:
    • Welke functies geld kan hebben
    • Welke redenen er zijn om te sparen
    • Wat rente is bij sparen
    • Hoe je de rente berekent die je op een spaarrekening ontvangt







      Slide 5 - Diapositive

      Hoe werken we bij economie?

      Slide 6 - Diapositive

      Wat vond jij van de lesstof?
      <- lastig 
       of 
      makkelijk ->
      Aan de slag!
      Iedereen: Maken samenvattende vragen par 2.2 --> opdracht7 t/m 11
      timer
      5:00

      Slide 7 - Diapositive

      Geldfuncties
      Geld kan je op 3 verschillende manieren gebruiken: geldfuncties.

      • Ruilmiddel: als je geld gebruikt om iets te kopen.
      • Rekenmiddel: als je de waarde van iets in geld aangeeft.
      • Spaarmiddel: je bewaart geld om het later uit te geven .




      Slide 8 - Diapositive

      Slide 9 - Vidéo

      Sparen
      Geld dat je niet nu uitgeeft, maar bewaart voor later.

      • Je spaart voor een doel: bijvoorbeeld extra geld voor op vakantie.
      • Je spaart uit voorzorg: bijvoorbeeld voor als je telefoon kapot gaat.
      • Je spaart voor de rente: Beloning

       




        Slide 10 - Diapositive

        Rente 
        Rente is een vergoeding die je krijgt van de bank, omdat je er spaart.
        • Door de rente groeit je spaarbedrag.
        • Meestal krijg je de rente aan het einde van een jaar.

         


        Slide 11 - Diapositive

        Slide 12 - Diapositive

        Rente berekenen
        Samenvattende vraag 12:
        Rentebedrag per jaar = Spaarbedrag : 100 x rentepercentage = 
        De rente is een bepaald percentage per jaar.
         
        • Voorbeeld: Susanne heeft € 23.100 op haar spaarrekening staan. Ze ontvangt van de Rabobank 1,6% rente. Berekenen de rente die Susanne ontvangt

        Slide 13 - Diapositive

        Voorbeeldopgave


        • a. € 1200 : 100 x 1,4 = € 16,80

        • b. 12.000 : 100 x 1,8 = € 216

        Rentebedrag per jaar = percentage ÷ 100 x spaarbedrag
        timer
        3:00

        Slide 14 - Diapositive

        Check
        • Welke 3 functies kan geld hebben?
        • Welke redenen zijn er om geld te sparen?
        • Wat is rente?

        Slide 15 - Diapositive

        1. Maak vanaf blz. 50 opdr. 2-4-8-9-12
        Wat vond jij van de lesstof?
        <- lastig 
         of 
        makkelijk ->
        1. Maak vanaf blz. 50 opdr.2-4-9-11-13
        Werken aan (huis)werk
        Iedereen: Maken samenvattende vragen par 2.2 --> opdracht 7 t/m 11
        timer
        15:00

        Slide 16 - Diapositive

        Aan de slag met 2.2
        Maak de volgende opdrachten op blz. 55
        1 t/m 13




        Vragen?
        Steek je hand op, ik kom eraan

        Slide 17 - Diapositive

        Extra oefenen

        Slide 18 - Diapositive

        Welk spaarmotief gebruik je als je spaart voor een televisie?
        A
        sparen voor de rente
        B
        sparen uit voorzorg
        C
        sparen voor een doel
        D
        sparen voor een ander

        Slide 19 - Quiz

        Wanneer je iets koopt, gebruik je geld als rekenmiddel
        A
        juist
        B
        onjuist

        Slide 20 - Quiz

        Welk spaarmotief gebruik je als je spaart voor een televisie?
        A
        sparen voor de rente
        B
        sparen uit voorzorg
        C
        sparen voor een doel
        D
        sparen voor een ander

        Slide 21 - Quiz

        Slide 22 - Vidéo

        Slide 23 - Diapositive

        Jim heeft 1.000 euro van zijn opa gekregen. Hij spaart dit geld bij de bank in een spaarrekening. Daar verdien hij dan ...?... op.
        A
        Inflatie
        B
        Rente
        C
        Centen
        D
        Inkomen

        Slide 24 - Quiz

        Malou is bang dat haar telefoon kapot gaat. Daarom spaart zij nu al voor een nieuwe. Haar spaarmotief is...
        A
        Sparen met een doel
        B
        Sparen uit voorzorg
        C
        Sparen voor rente
        D
        Sparen voor behoefte

        Slide 25 - Quiz

        Je kan geld sparen als je inkomsten lager zijn dan je uitgaven
        A
        Juist
        B
        Onjuist

        Slide 26 - Quiz

        Hoe langer je geld vast zit in een spaarrekening, hoe hoger is de rente die je verdient.
        A
        Juist
        B
        Onjuist

        Slide 27 - Quiz

        Sarah spaart om een scooter over twee jaar te kunnen kopen. Haar spaarmotief is
        A
        Sparen met een doel
        B
        Sparen uit voorzorg
        C
        Sparen voor rente
        D
        Sparen voor behoefte

        Slide 28 - Quiz