KWC V3 Grammatica 1 t/m 3 Herhalen voor de toets 2

Welkom v3T

Grammatica 1-3
1 / 41
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

Cette leçon contient 41 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Welkom v3T

Grammatica 1-3

Slide 1 - Diapositive

Programma

  1. Lezen
  2. Huiswerk bespreken
  3. Oefenen grammatica H1 t/m 3
  4. Afsluiting en vooruitblik

Slide 2 - Diapositive

Grammatica 1, 2 en 3

Lesdoel  checken: Je weet welke zinsdelen er zijn en hoe je verschillende zinsdelen herkent in een zin. Je weet welke woordsoorten er zijn en je kunt ze benoemen.

Slide 3 - Diapositive

Opdracht 4 bespreken

Slide 4 - Diapositive

Wat is een naamwoordelijk gezegde?
A
Een toestand
B
Een handeling
C
Een toestand en een handeling
D
Hetzelfde als het onderwerp

Slide 5 - Quiz

In een naamwoordelijk gezegde......
A
... zit soms een lijdend voorwerp.
B
... zit nooit een lijdend voorwerp.
C
... zit altijd een lijdend voorwerp.
D
... geen idee!

Slide 6 - Quiz

Wat is het onderwerp in deze zin?
Over de mysterieuze kunstenaar Banksy, die uit Engeland komt, / horen / we / regelmatig / nieuws.
A
de mysterieuze kunstenaar Banksy, die uit Engeland komt
B
nieuws
C
we
D
de mysterieuze kunstenaar Banksy

Slide 7 - Quiz

Het moet niet heel veel gekker worden. 
Werkwoordelijk gezegde
Naamwoordelijk gezegde
Het
moet
niet
heel veel gekker
worden

Slide 8 - Question de remorquage

Hij wil later dokter worden.
Werkwoordelijk gezegde
Naamwoordelijk gezegde
Hij
wil
later
dokter
worden

Slide 9 - Question de remorquage

Stappenplan
werkw. gezegde
onderwerp
persoonsvorm
naamwoordelijk gezegde
lijdend voorwerp

Slide 10 - Question de remorquage

timer
1:00
lijdend voorwerp
meewerkend voorwerp
bijwoordelijke bepaling
Dit zinsdeel begint nooit met een voorzetsel
Dit zinsdeel kan slechts met twee specifieke voorzetsels beginnen
Dit zinsdeel kan met allerlei voorzetsels beginnen
Als dit zinsdeel begint met een voorzetsel, dan kun je het voorzetsel in principe ook weglaten. Wellicht moet je dan wel de woordvolgorde in de zin veranderen.
Als dit zinsdeel met een voorzetsel begint, dan kun je het voorzetsel niet weglaten.
Dit zinsdeel betreft meestal een tijd, plaats of een manier waarop iets gebeurt.
Dit zinsdeel zegt iets over het gezegde in een zin
Dit zinsdeel is een soort ontvanger in de zin.
Dit zinsdeel vind je door de vraag te stellen:

wat/wie+wwg+ond?
Aan dit zinsdeel kun je soms de voorzetsels aan of voor toevoegen.

Slide 11 - Question de remorquage

Ontleed de volgende zin door woorden naar de goede zinsdelen te slepen. Er kunnen meerdere woorden bij één zinsdeel staan.

WWG: werkwoordelijk gezegde
OND: onderwerp
LV: lijdend voorwerp
MV: meewerkend voorwerp
BWB: bijwoordelijke bepaling
VZV: voorzetselvoorwerp
timer
1:30
WWG
OND
LV
MV
BWB
Over
het
algemeen
reageren
patiënten
met
die
ziekte
goed
op
dit
medicijn

Slide 12 - Question de remorquage

Wat is juist?
Diana is de beroemdste prinses van Engeland.
A
is = ng nd
B
beroemdste = bijstelling
C
van Engeland = bvb bij prinses
D
Diana is = ng

Slide 13 - Quiz

Wat is het lijdend voorwerp in deze zin?
Over de mysterieuze kunstenaar Banksy, die uit Engeland komt, / horen / we / regelmatig / nieuws.
A
de mysterieuze kunstenaar Banksy
B
nieuws
C
we
D
die uit Engeland komt

Slide 14 - Quiz

Wat is de bijstelling in deze zin?
Over de mysterieuze kunstenaar Banksy, die uit Engeland komt, / horen / we / regelmatig / nieuws.
A
die uit Engeland komt
B
Banksy
C
mysterieuze
D
regelmatig

Slide 15 - Quiz

Welk zinsdeel is het onderstreepte zinsdeel?
Banksy / is / altijd / een bijzondere kunstenaar / geweest.

A
onderwerp (ond)
B
werkwoordelijk deel van het naamwoordelijk gezegde (wd nwg)
C
lijdend voorwerp (lv)
D
werkwoordelijk gezegde (wwg)

Slide 16 - Quiz

Welk zinsdeel is het onderstreepte zinsdeel?
Banksy / is / altijd / een bijzondere kunstenaar / geweest.

A
onderwerp (ond)
B
bijwoordelijke bepaling (bwb)
C
lijdend voorwerp (lv)
D
naamwoordelijk deel van het naamwoordelijk gezegde (nd nwg)

Slide 17 - Quiz

Welk zinsdeel is het onderstreepte zinsdeel?
Banksy / is / altijd / een bijzondere kunstenaar / geweest.

A
bijstelling
B
bijwoordelijke bepaling (bwb)
C
lijdend voorwerp (lv)
D
bijvoeglijke bepaling (bvb)

Slide 18 - Quiz

Wat is juist?
Henk, de broer van mijn moeder, las de post van mijn oma.
A
Henk = bijstelling
B
de post = lv
C
van mijn oma = bvb bij post
D
van mijn oma = mv

Slide 19 - Quiz

Kijk naar de volgende zin. Welke woorden horen bij de onderstaande woordsoorten? Je moet sommige woordsoorten vaker gebruiken en niet alle woordsoorten hoef je te gebruiken.
gekregen.
heb
een
mooie
tas
voorzetsel
persoonlijk voornaamwoord
hulpwerkwoord
Ik
bijvoeglijk naamwoord
lidwoord
zelfstandig werkwoord
zelfstandig naamwoord

Slide 20 - Question de remorquage

1b. Sleep de kaartjes met zinsdelen naar het juiste zinsdeel.
Op internet
bieden
particuliere verkopers
allerlei spullen
aan.
Dit zinsdeel zit niet in deze zin.
o
pv/wg
wg
lv
mv

Slide 21 - Question de remorquage

Sleep de kaartjes met zinsdelen naar het juiste zinsdeel.
Kunnen
kleurplaten van kinderen
een aansprekend verhaal
aan mensen
vertellen?
Dit zinsdeel zit niet in deze zin.
o
pv/wg
wg
lv
mv

Slide 22 - Question de remorquage

Sleep de kaartjes met zinsdelen naar het juiste zinsdeel.
BWB
Tegenwoordig
wil
iedere popster
een groot huis aan de Franse Rivièra
bezitten.
o
pv/wg
wg
lv

Slide 23 - Question de remorquage

Kijk naar de volgende zin. Welke woorden horen bij de onderstaande woordsoorten? Je moet sommige woordsoorten vaker gebruiken en niet alle woordsoorten hoef je te gebruiken.
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
lidwoord
werkwoord
De
kabouter
zit
op
een
paddenstoel
grote

Slide 24 - Question de remorquage



persoonlijk voornaamwoord


bezittelijk voornaamwoord


aanwijzend voornaamwoord


betrekkelijk voornaamwoord


onbepaald voornaamwoord
Maar
er
zijn
geen
aanwijzingen
dat
relaties
die
online
zijn
ontstaan
mindere
kans
van
slagen
hebben.

Slide 25 - Question de remorquage

Waren de thuisblijvers nieuwsgierig naar de uitslag van de basketbalwedstrijd?
lijdend voorwerp
onderwerp
werkwoordelijk gezegde
naamwoordelijk gezegde
voorzetselvoorwerp
naar de uitslag van de basketbalwedstrijd
waren
de thuisblijvers
waren nieuwsgierig

Slide 26 - Question de remorquage

De leraar is heel erg kwaad geworden op de student.

 Het naamwoordelijk gezegde bevat een werkwoordelijk deel:
alle werkwoorden inclusief het koppelwerkwoord
 en een naamwoordelijk deel:
alle naamwoorden (en overige woorden) van het naamwoordelijk gezegde
Naamwoordelijk gezegde
Werkwoordelijk deel van naamwoordelijk gezegde
Naamwoordelijk deel van naamwoordeljik gezegde
is geworden
is heel erg kwaad geworden
heel erg kwaad 

Slide 27 - Question de remorquage

Werkwoordelijk gezegde
Naamwoordelijk gezegde
Mijn zus zal verdrietig zijn.
Ik ben toen in Spanje geweest.
Iedereen wil gelukkig worden.
De deelnemers hebben niet kunnen slapen.
De straten zijn wit gebleven.

Slide 28 - Question de remorquage

Het materiaal bleek bij het gummen 

ontzettend geschikt.
Wat is het gezegde? 
Geef ook aan of het om een werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde gaat. 
Gezegde
Dit is een ...
werkwoordelijk gezegde
naamwoordelijk gezegde
Het materiaal
 bleek
bij het gummen
ontzettend geschikt

Slide 29 - Question de remorquage


Mijn zus is vervelend geweest.
--> Wat is hier het koppelwerkwoord?
A
geweest
B
is
C
is geweest
D
er is geen koppelwerkwoord

Slide 30 - Quiz


Mijn zus kan vervelend zijn.
--> Wat is hier het koppelwerkwoord?
A
zijn
B
vervelend
C
kan zijn
D
er is geen koppelwerkwoord

Slide 31 - Quiz

Wat zijn koppelwerkwoorden?
A
voorkomen, worden, lopen, schijnen
B
blijken, worden, zijn, blijven
C
zijn, gaan, heten, durven
D
blijven, dunken, mogen, willen

Slide 32 - Quiz

Is 'heb' een koppelwerkwoord?
Ik heb een nieuwe mobiele telefoon.
A
ja
B
nee

Slide 33 - Quiz

Is 'is' een koppelwerkwoord?
Mijn zus is heel lenig.
A
ja
B
nee

Slide 34 - Quiz



Wat is het koppelwerkwoord?

Ik ben vanmorgen ziek geworden.
A
ben
B
geworden

Slide 35 - Quiz

Een naamwoordelijk gezegde heeft altijd een koppelwerkwoord.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 36 - Quiz

De belangrijkste koppelwerkwoorden zijn:
A
zijn, gaan, worden, kunnen, blijken, lijken
B
zijn, worden, willen, kunnen, gaan, schijnen
C
zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen
D
zijn, blijven, gaan, willen, blijken, lijken

Slide 37 - Quiz

Persoonlijk voornaamwoord
Bezittelijk voornaamwoord
Aanwijzend voornaamwoord
Deze
Hij
Zijn
Dat
Het
Hun
Mijn
Die

Slide 38 - Question de remorquage



persoonlijk voornaamwoord


bezittelijk voornaamwoord


aanwijzend voornaamwoord


betrekkelijk voornaamwoord


onbepaald voornaamwoord
Maar
er
zijn
geen
aanwijzingen
dat
relaties
die
online
zijn
ontstaan
mindere
kans
van
slagen
hebben.

Slide 39 - Question de remorquage



persoonlijk voornaamwoord


bezittelijk voornaamwoord


aanwijzend voornaamwoord


betrekkelijk voornaamwoord


onbepaald voornaamwoord
Hij
kijkt
volgende
keer
wel
beter
uit.

Slide 40 - Question de remorquage

Afsluiting en vooruitblik
Volgende les: 23-11-23
  • Huiswerk: lr grammatica 3 alles (p. 146 en 171-175), mk opdr. 3 a, b en c en lz grammatica 2 p. 142 en 142 behalve telwoorden
  • Meenemen: leesboek, schrift, pen en boek
Donderdag 7 december is de grammaticatoets.

Slide 41 - Diapositive