21/11 kleine herhaling der/ein (vwo 2)

21/11 kleine herhaling der/ein (vwo 2)
1 / 28
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 28 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 15 min

Éléments de cette leçon

21/11 kleine herhaling der/ein (vwo 2)

Slide 1 - Diapositive

Heute
  • Herhaling ontleden 1e, 3e en 4e naamval
  • Herhaling voorzetsels 3e naamval 
  1. Wiederholen der/ein-groep
  2. 1e en 4e naamval üben.

             


Heute:

Slide 2 - Diapositive

Heute
  • Herhaling ontleden 1e, 3e en 4e naamval
  • Herhaling voorzetsels 3e naamval 
Unterrichtsziele:
  • Je kunt een korte zin in het Duits ontleden.
  • Je kunt de HIJ/HEM-regel toepassen.
  • Je kunt de 1e naamval invullen.
  • Je kunt de 4e naamval invullen.

Slide 3 - Diapositive

Welke woorden ken je van de der-groep?

Slide 4 - Question ouverte

Welke woorden ken je nog van de eingroep?

Slide 5 - Question ouverte

der- en ein-groep in 1e en 4e nv
1. der of eingroep?
2. m/v/o/mv?
3. welke naamval?

Slide 6 - Diapositive

Grammatiktrainer ein-Gruppe

ich und                          Bruder

du und                           Bruder

er und                            Bruder

sie und                           Bruder

mein
dein
sein
ihr

Slide 7 - Question de remorquage

Grammatiktrainer ein-Gruppe

wir und                          Bruder

ihr und                           Bruder

sie und                            Bruder

Sie und                           Bruder

ihr
euer
unser
Ihr

Slide 8 - Question de remorquage

mannelijk
onzijdig
vrouwelijk
meervoud
Herhalen: vul het schema juist in
der / ein
das / ein
die / eine
die / meine

Slide 9 - Question de remorquage

1e en 4e naamval
Stap 1: Vertaal de zin
Stap 2: Wat is het onderwerp/1e naamval? ( Wie/wat + gezegde). Of: welk zinsdeel= HIJ
Stap 3: Wat is het lijdend voorwerp/ 4e naamval? (Wie/wat + gezegde + onderwerp?).
Of: welk zinsdeel= HEM
Stap 4: Vul het woord uit de ein-Groep eventueel aan.

Slide 10 - Diapositive

Die richtige Form
B
Ich esse ein____ Pfannkuchen(m)
Ik eet                  HIJ / HEM
Ich esse einen Pfannkuchen.
1) geslacht bepalen
2)mannelijk woord?
    HIJ (onderwerp) of HEM (lijdend)
3) uitgang kiezen 

Slide 11 - Diapositive

Die richtige Form
B
Peter hat ein____ Freundin.
    
Peter hat eine Freundin.
1) geslacht bepalen
2)mannelijk woord?
    HIJ of HEM
3) uitgang kiezen 

Slide 12 - Diapositive

Die richtige Form
B
Kennst du ihr_____ Eltern?
            
Kennst du ihre Eltern?
1) geslacht bepalen
2)mannelijk woord?
    HIJ of HEM
3) uitgang kiezen 

Slide 13 - Diapositive

Die richtige Form
B
Unser_____ Vater feiert sein____ Geburtstag (m).
       HIJ/HEM
Unser- Vater feiert seinen Geburtstag
1) geslacht bepalen
2)mannelijk woord?
    HIJ of HEM
3) uitgang kiezen 

Slide 14 - Diapositive

Vul de 1e of 4e naamval in:
1. Anton sucht ____ Schlüssel (m).

Slide 15 - Question ouverte

Vul de 1e of 4e naamval in:
2. Herr Müller füttert ____ Katze (v).

Slide 16 - Question ouverte

Vul de 1e of 4e naamval in:
3. ___ Junge (m) hat das Lineal nicht!

Slide 17 - Question ouverte

Vul de 1e of 4e naamval in:
4. Die Mutter bringt ___ Tee (m).

Slide 18 - Question ouverte

Vul de 1e of 4e naamval in:
5. ___ Vater kauft ____ Zeitung (v).

Slide 19 - Question ouverte


Waar staat de eerste naamval voor?
A
gezegde
B
onderwerp
C
lijdend voorwerp
D
meewerkend voorwerp

Slide 20 - Quiz


Waar staat de vierde naamval voor?
A
gezegde
B
onderwerp
C
lijdend voorwerp
D
meewerkend voorwerp

Slide 21 - Quiz

Hoe vind je een bepaald zinsdeel?
alle werkwoorden in de zin
(zin in een andere tijd zetten)
wie/wat + gez + ond
wie/wat + gez
aan/voor wie?
gezegde
lijdend voorwerp
onderwerp
meewerkend voorwerp

Slide 22 - Question de remorquage

Tschüs-Ticket!
  • De drie leerdoelen van vandaag.
  • Al gehaald tijdens les?
  • Nee, wat moet je thuis nog doen of ze wel te halen?

Slide 23 - Diapositive

Welk zinsdeel is de 1e naamval

Slide 24 - Question ouverte

Het lijdend voorwerp is de ... naamval

Slide 25 - Question ouverte

(De) Kellner bringt (een) Bier.
A
der/einen
B
den/ein
C
der/ein
D
den/eine

Slide 26 - Quiz

Was hast du gelernt?

Slide 27 - Carte mentale

Fragen?

Slide 28 - Carte mentale