B4 Transplantatie en bloedtransfusie

B4 Transplantatie en bloedtransfusie
1 / 42
suivant
Slide 1: Diapositive
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

Cette leçon contient 42 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 4 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

B4 Transplantatie en bloedtransfusie

Slide 1 - Diapositive

lesdoel 1:

transplantaties

- Je weet hoe een orgaantransplantatie verloopt

- Je weet hoe afstotingsreacties ontstaan en hoe ze voorkomen worden




Slide 2 - Diapositive

orgaandonatie
Orgaantransplantatie betekent dat je "kapotte" orgaan vervangen wordt door een ander orgaan. Hier zijn orgaandonaties voor nodig.

Helaas zijn er nog steeds te weinig orgaandonoren en overlijden er mensen omdat er geen donororgaan beschikbaar is.

Slide 3 - Diapositive

orgaantransplantaties
Bekijk  de video's:

Begrippen die je moet kennen:
- donor en acceptor
- donorverklaring
- donorregister
Cette vidéo n'est plus disponible

Slide 4 - Diapositive

de nieuwe donorwet
Cette vidéo n'est plus disponible
De eerste kamer heeft inmiddels beslist en de nieuwe donorwet treedt in werking op 1 juli 2020

Slide 5 - Diapositive

afstotingsreacties
Menselijke cellen hebben ook antigenen.                              (= het HLA-systeem)
Hierdoor kunnen jouw lymfocyten je lichaamseigen cellen onderscheiden van lichaamsvreemde cellen (van het donororgaan). 

T-cellen: vernietigen de cellen van het donororgaan
B-cellen: acute afstoting door gevormde antistoffen
Medicijnen: onderdrukken de afstotingsreactie

Slide 6 - Diapositive

Wat is HLA?
Het HLA zijn de antigenen op lichaamscellen van mensen.

Welk type HLA je hebt is erfelijk bepaald. 
Familieleden hebben dus vaak overeenkomsten.

Slide 7 - Diapositive

Wat is HLA?
De paarse cel is een B-lymfocyt of B-cel die antistoffen maakt tegen de antigenen op een lichaamsvreemde cel (van een donororgaan).

Dit is wat er gebeurt bij acute afstoting, dit gebeurt gelukkig niet vaak.

Slide 8 - Diapositive

Slide 9 - Diapositive

lesdoelen 2:

Bloedgroepen:

- Je kunt de verschillende bloedgroepen en hun kenmerken benoemen

- Je kunt een bloedgroepbepaling uitvoeren


Bloedtransfusie:

- Je kunt bepalen bij welke bloedgroepen al dan niet een bloedtransfusie mogelijk is

- Je kunt uitleggen welke bloedgroep de universele donor en welke de universele acceptor is


Slide 10 - Diapositive

Slide 11 - Vidéo

Slide 12 - Vidéo

Verdeling bloedgroepen

Slide 13 - Diapositive

Bloedgroepen

Slide 14 - Diapositive

Bloedgroepen - de theorie
Bestudeer de theorie op biologiepagina.nl zo goed mogelijk.

Let op: rode bloedlichaampjes = rode bloedcellen

Slide 15 - Diapositive

Hoe bepaal je of bloed gaat klonteren?
1. welke antistoffen heeft de ontvanger?   (antistof A of B of allebei of niets)

2. welke antigenen heeft de donor? (A of B of allebei of niets)

3. als er twee op elkaar passen kan er geen bloedtransfusie plaatsvinden (wat dan is er klontering van het donorbloed)
De regel is: De ontvanger mag géén antistoffen in het plasma hebben tegen het antigeen op de bloedcellen van de donor.

Slide 16 - Diapositive

Slide 17 - Diapositive

Welke bloedgroep(en) heeft/hebben antigeen B
A
Bloedgroep A
B
Bloedgroep B
C
Bloedgroep AB
D
Bloedgroep O

Slide 18 - Quiz

Welke bloedgroep(en) heeft/hebben antistof A
A
Bloedgroep A
B
Bloedgroep B
C
Bloedgroep AB
D
Bloedgroep O

Slide 19 - Quiz

Bepaal de bloedgroep van de donor als er het volgende gebeurt:
Antistof-A erbij: klontering
Antistof-B erbij: klontering

A
A
B
B
C
AB
D
0

Slide 20 - Quiz

Antwoord C is goed
De antistoffen A en B klonteren aan de antigenen A en B.
Deze antigenen zitten op de rode bloedcellen van de donor, dus is het bloedgroep AB

Slide 21 - Diapositive

Welke bloedgroep kan alle bloedgroepen ontvangen?
A
Bloedgroep A
B
Bloedgroep B
C
Bloedgroep AB
D
Bloedgroep O

Slide 22 - Quiz

Antwoord C is goed
Bloedgroep AB (van de acceptor) heeft geen antistoffen.
Dus er kan nooit klontering plaatsvinden van de rode bloedcellen in het donorbloed, welke bloedgroep het ook is.

(de antistoffen die eventueel in het donorbloed zitten worden door de bloedbank eruit gehaald, en het zijn er ook te weinig om een probleem te veroorzaken)

Slide 23 - Diapositive

lesdoelen 3:

Rhesusfactor:

- Je weet wat de resusfactor is.

- Je weet wat antiresus is en wanneer het gevormd wordt.

- Je kunt uitleggen welke problemen er kunnen ontstaan bij een resusnegatieve moeder die zwanger is van een resuspositief kind.



Slide 24 - Diapositive

Resusfactor - ontdekt bij apen
Tekst

Slide 25 - Diapositive

Slide 26 - Lien

Resusfactor
Mensen met Rh- hebben geen resusantigeen, maar ook geen antistoffen tegen het resusantigeen.
Bij zwangerschappen kan de resusfactor voor problemen zorgen.
Na een zwangerschap van een Rh+ kind gaat de Rh- moeder antistoffen en geheugencellen maken.

2e kindje is ook Rh+ = Resuskindje:
Krijgt te weinig zuurstof door afbraak van rode bloedcellen door antistoffen van de moeder
Gevolg: Hersenbeschadiging of overlijden

Slide 27 - Diapositive

Resusbaby
  • Een resusnegatieve moeder kan in verwachting zijn van een resuspositief kind.
  • Bij de eerste zwangerschap levert dat geen problemen op.
  • Bij bevalling: contact tussen bloed moeder en kind -> moeder maakt anti-resus en geheugencellen.
  • Bij tweede zwangerschap: anti-resus door placenta naar foetus -> bloedafbraak bij het kindje.
Resusfactor
In deze afbeelding is te zien wat er gebeurt als een vrouw in verwachting is van een resuspositief kindje.

Slide 28 - Diapositive

resusfactor kan gevaarlijk zijn tijdens zwangerschappen
dit kan voorkomen worden door de moeder kunstmatig passief te vaccineren met resus-antistoffen
(dan maakt de moeder zelf geen geheugencellen aan)

Slide 29 - Diapositive

Bloedgroepen - de theorie
Probeer nu de oefening.
De regel is: De ontvanger mag géén antistoffen
in het plasma hebben tegen het
antigeen op de bloedcellen van de donor.

Slide 30 - Diapositive

Video: Sanquin

Slide 31 - Diapositive

Slide 32 - Vidéo

Herhalingsvideo

Slide 33 - Diapositive

Slide 34 - Vidéo

Iemand heeft bloedgroep B.
Van welke donor kan deze persoon bloed ontvangen?
A
Van iemand met bloedgroep B
B
Van iemand met bloedgroep B of bloedgroep O
C
Van iemand met bloedgroep B of bloedgroep AB
D
Van iemand met bloedgroep B, AB of O

Slide 35 - Quiz

Iemand heeft bloedgroep A en wil zijn bloed aanbieden aan iemand met bloedgroep B. Dit kan niet omdat?
A
Bloedgroep B bevat anti-A.
B
Bloedgroep B bevat anti-B.
C
Bloedgroep B bevat antigeen-A.
D
Bloedgroep B bevat antigeen-B.

Slide 36 - Quiz

Welke bloedgroep kan van iedereen bloed ontvangen?
A
A
B
B
C
AB
D
O

Slide 37 - Quiz

Aan welke bloedgroep kan O bloed geven?
A
A
B
B
C
AB
D
Alle bloedgroepen

Slide 38 - Quiz

Bloedgroep O is een geweldige bloeddonor, hij kan aan iedereen doneren omdat:
A
hij geen antistoffen heeft
B
hij geen antigenen heeft

Slide 39 - Quiz

Iemand heeft resus-positief (Rh+) bloed.
Welk antigeen heeft hij op de buitenkant van zijn rode bloedcellen?
Kan hij resus-antistof maken?
A
wel resus-antigeen wel resus-antistof
B
wel resus-antigeen geen resus-antistof
C
geen resus-antigeen wel resus-antistof
D
geen resus-antigeen geen resus-antistof

Slide 40 - Quiz

Een resusbaby ontstaat als de moeder Rh- is en na een besmetting (bv. bij een eerdere bevalling) resusantistoffen heeft gemaakt. Deze antistoffen komen in het bloed van een volgend kind dat Rh+ is. De antistoffen breken het bloed van het kind af.
Op welke manier kan antistofvorming door de moeder, direct na de geboorte, worden tegen gegaan?
A
De moeder voor de geboorte vaccineren met een resusantigeen.
B
De moeder direct na de geboorte inspuiten met antistoffen.
C
De moeder tijdens de geboorte een bloedtransfusie geven met resusnegatief bloed.
D
De moeder voor de geboorte een bloedtransfusie geven met resusnegatief bloed.

Slide 41 - Quiz

Dat was het - hoe nu verder?
  1. Maak de opdrachten uit je boek (en kijk ze na)
  2. Maak de D-toets uit je boek (en kijk 'm na)
  3. Maak de oefeningen en oefentoetsen op biologiepagina.nl (en bestudeer je fouten)
  4. Maak de examenopgaven op biologiepagina.nl (en leer van je fouten!)

Slide 42 - Diapositive