Herhaling Nederlands H2 2KB

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo k
• Leerjaar 2

HOOFDZAKEN

- alle belangrijke zaken die over een onderwerp worden gegeven

- hoofdzaken lees je vaak in de inleiding, in het slot en in de kernzin van elke alinea

- tussenkopjes en anders gedrukte woorden kunnen ook helpen om hoofdzaken te vinden

BIJZAKEN

- de minder belangrijke informatie over het onderwerp

- bijzaken kun je weglaten in een tekst, het belangrijkste blijft over

HOOFDZAKEN

- meestal aan het begin of het einde

- feiten, jaartallen of eigenschappen

Samenvatting:

alleen hoofdzaken opschrijven

BIJZAKEN

- extra uitleg en voorbeelden

- maken de tekst leuker, duidelijker en beter te begrijpen

Wat is de hoofdzaak?
De burgemeester bezocht afgelopen zaterdag mevrouw de Jong voor haar honderdste verjaardag.
Mevrouw de Jong woont in een verzorgingshuis.

___________________

1. De burgemeester bezocht afgelopen zaterdag mevrouw de Jong voor haar honderdste verjaardag.
2. Mevrouw de Jong woont in een verzorgingshuis.

Wat zijn hoofdzaken?

1. de hoofdgedachte en de kernzin samen
2. Wat in een tekst belangrijk is
3. de inleiding
4. de alinea's

Hoofdzaken van een tekst vind je

1. in de inleiding en de kernzin
2. alleen in kernzin
3. in de inleiding, het slot en de kernzin

Wat vertel je als je kort wilt vertellen waar een tekst over gaat?

1. Hoofdzaken
2. Bijzaken

Wat is de belangrijkste zin van alinea 2?

1. Het slotevenement van Dance4Life was afgelopen zaterdag in Ahoy, Rotterdam.
2. Als beloning voor hun inzet mochten tienduizend leerlingen naar dit evenement komen.
3. Hier dansten zij met jongeren uit 26 landen tegelijk tegen aids en hiv.
4. De jongeren werden per satelliet met elkaar verbonden.

Wat is de betekenis van het volgende woord?
Circa

1. Precies
2. Ongeveer
3. Ondertussen
4. Uitvoerig

Wat is de betekenis van het volgende woord?
Inmiddels

1. Precies
2. Ongeveer
3. Ondertussen
4. Uitvoerig

Wat is de betekenis van het volgende woord?
Populair

1. Bij veel mensen bekend, geliefd
2. Samen met...
3. Door toedoen
4. Nauwkeurig aangeven

Wat is de betekenis van het volgende woord?
Wereldwijd

1. Plaats waar iemand of iets zich bevindt
2. Regio
3. Streek
4. Op de hele wereld

Wat is de betekenis van het volgende woord?
Opzet

1. Sturen
2. Tegenwoordige
3. Bedoeling
4. Bezigheden

Figuurlijk taalgebruik

Figuurlijke betekenis = Er wordt iets anders bedoeld dan er letterlijk staat

Hij woont in het hart van de stad = Hij woont in het centrum van de stad

De radijsjes schoten de grond uit = De radijsjes groeiden snel

zijn mond voorbij praten

1. alles doorvertellen
2. veel praten
3. niet stil kunnen zijn
4. altijd aan het woord zijn

de vuile was buiten hangen

1. roddelen
2. aan mensen vertellen wat er thuis mis is
3. letterlijk de vuile was buiten hangen
4. vieze dingen niet wassen

flink feestvieren > betekenis = ?

1. Vlinders in je buik hebben
2. Er een nachtje over slapen
3. Er met je neus bovenop staan
4. De bloemetjes buiten zetten

Welke uitdrukking past hier?
Ivan heeft hier niets mee te maken, hij....

1. slaapt hier een nachtje over.
2. staat hier buiten.
3. is geen rooie cent waard.
4. praat zijn mond voorbij.

Welke uitdrukking past hier?
Het schilderij dat ik kreeg, kan de prullenbak in, want het...

1. is buiten zichzelf van woede.
2. is geen rooie cent waard.
3. staat hier buiten.
4. houd mij overal buiten.

Woordsoorten

Werkwoord (ww)	Zegt wat iets/iemand doet of wat er gebeurt
Lidwoord (lw)	de, het, een
Zelfstandig naamwoord (zn)	Mens, dier, plant, ding, (plaats)naam
Bijvoeglijk naamwoord (bn)	Vertelt iets over een zn
Voorzetsel	Geeft een tijd of plaats aan (de kast / het feest)

Benoem de woordsoort:

De

1. Lidwoord
2. Werkwoord
3. Voorzetsel
4. Zelfstandig naamwoord

Benoem de woordsoort:

Anna

1. Lidwoord
2. Werkwoord
3. Voorzetsel
4. Zelfstandig naamwoord

Benoem de woordsoort:

Na

1. Lidwoord
2. Werkwoord
3. Voorzetsel
4. Zelfstandig naamwoord

Benoem de woordsoort:

Lopen

1. Lidwoord
2. Werkwoord
3. Voorzetsel
4. Zelfstandig naamwoord

Kies het bijvoeglijke naamwoord:

We wonnen de zilveren medaille.

1. Medaille
2. Wonnen
3. We
4. Zilveren

Kies het bijvoeglijke naamwoord:

Mijn oma heeft een houten kast.

1. Oma
2. Houten
3. Kast
4. Heeft

In SEPTEMBER gaan we altijd paardrijden op de Veluwe.
September = ?

1. Werkwoord
2. Lidwoord
3. Zelfstandig naamwoord
4. Bijvoeglijk naamwoord

Tijdens het hardlopen STRUIKELDE Jorn bijna over een kat.
Struikelde = ?

1. Werkwoord
2. Lidwoord
3. Zelfstandig naamwoord
4. Bijvoeglijk naamwoord

Hoofdletters en leestekens (1)

Elke zin begint met een hoofdletter en eindigt met een punt, vraagteken of uitroepteken.

Hoe gebruik je hoofdletters?

1. Aan het begin van een zin
2. Als de zin met 's begint, verschuift de hoofdletter ('s Morgens)
3. Bij namen: Jan, Amsterdam, Pasen, Volkswagen
4. Bij woorden die van namen zijn gemaakt: Noord-Frankrijk, Duitse

Hoofdletters en leestekens (2)

Komma's laten zien hoe een zin in elkaar zit en zorgen ervoor dat je een zin niet vreemd uitspreekt.

Hoe gebruik je komma's?

1. In een zin met twee persoonsvormen naast elkaar
2. Voor voegwoorden (omdat, maar, want, terwijl, zodat, nadat, toen, want). Bij het woord 'en' gebruik je geen komma!
3. Tussen delen van een opsomming (ik kocht een pet, een trui en een jas)

Schrijf de volgende zin helemaal correct.
's middags ging ik naar amsterdam

Schrijf de volgende zin helemaal correct.
op donderdag ga ik naar psv

Schrijf de volgende zin helemaal correct.
in de jumbo kocht ik appels bananen en peren

Schrijf de volgende zin helemaal correct.
waarom ben jij zo'n fan van pasen

Samengestelde zinnen

Samengestelde zinnen schrijf je door twee zinnen aan elkaar te plakken met een voegwoord. Veelgebruikte voegwoorden zijn:

en | omdat | terwijl | zodat | nadat | als | toen | maar | want | of | dus

Omdat de zon schijnt, gaat hij zwemmen.

Kies een kloppend voegwoord.
Maak de badkamer even schoon. Je hebt gedoucht.

1. Zodat
2. Maar
3. Of
4. Nadat

Kies een kloppend voegwoord.
Guus heeft een abonnement op Spotify. Hij hoort dan niet steeds de reclame.

1. Zodat
2. Maar
3. Of
4. Nadat

Welke woord is figuurlijk bedoeld?
Hij woont in het hart van de stad.

1. Hij
2. De stad
3. Het hart
4. Woont

Welke woord is figuurlijk bedoeld?
We hebben nog een appeltje te schillen met haar.

1. Haar
2. Een appeltje
3. Te schillen
4. We