Onregelmatige werkwoorden

VERLEDEN TIJD
Practising irregular verbs
Oefenen met 
onregelmatige werkwoorden
1 / 24
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

Cette leçon contient 24 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 40 min

Éléments de cette leçon

VERLEDEN TIJD
Practising irregular verbs
Oefenen met 
onregelmatige werkwoorden

Slide 1 - Diapositive


Onregelmatige werkwoorden volgen de normale regels niet. 
Dus moet je ze uit je hoofd leren! Zie bladzijde 254

Je hebt onregelmatige werkwoorden in de Past Simple: als je het hebt over feiten en gewoonten die in het verleden gebeurd zijn en nu helemaal klaar zijn. Deze staan in de 2de kolom.  
Bijvoorbeeld: I ate an apple yesterday:  

Je hebt onregelmatige werkwoorden in de Present Perfect: Als je het hebt over een gebeurtenis dat in het verleden is gebeurd, waarvan het effect/resultaat nog steeds zichtbaar is of de situatie is nu nog gaande. Deze staan in de 3rde kolom
Bijvoorbeeld: I have eaten apples since I was two years old.

Slide 2 - Diapositive


Past simple: bring
A
bought
B
brought
C
bringed
D
brings

Slide 3 - Quiz

Irregular verb of
wedden
A
to bet - bet - bet
B
to bet - bit - bot
C
to bit - bit - bit
D
to bet - betted - betten

Slide 4 - Quiz

Irregular verbs of:
kiezen
A
to choose - chose - chosen
B
to chose - chose - chose
C
to choose - chosed - chosen
D
to choose - chosen - chose

Slide 5 - Quiz

Irregular verb:

weten
A
to know - knowed - knowed
B
to know - knew - known
C
to know - know - know
D
to know - knew - knaw

Slide 6 - Quiz

Irregular verbs

Denken
A
To think-thought-thought
B
To think-thinked-thinked
C
To think-thaught-thaught
D
To think-thinked-thought

Slide 7 - Quiz

Irregular verbs:
gaan
A
to go - goed - gone
B
to go - went - gone

Slide 8 - Quiz

Irregular verb:
bouwen
A
to build - builded - builded
B
to built - build - build
C
to build - built - built
D
to builden - builded - builden

Slide 9 - Quiz

irregular verbs:
fall - ……. - …….

A
felt - felt
B
fell - fallen
C
falled - falled
D
fell - fell

Slide 10 - Quiz

Irregular verbs

have - ……. - had
A
had
B
hadded
C
haved
D
haven

Slide 11 - Quiz

Irregular verbs

Houden
A
To keep-keept-kept
B
To keep-kept-kept
C
To keep-kept-keept
D
To kep-kept-kept

Slide 12 - Quiz

Irregular verb:

kosten
A
to cost - costed - costen
B
to cost - chosten - gecost
C
to cost - costed - costed
D
to cost - cost - cost

Slide 13 - Quiz

Irregular verbs

hide
A
To hide - hided - hidden
B
To hide - hid - hidden
C
To hide - hode - hoden
D
To hide - hid - hid

Slide 14 - Quiz

Irregular verbs

To come - ….. - …...
A
came- come
B
come - come
C
comes - comed
D
came- camed

Slide 15 - Quiz


Onregelmatige werkwoorden: Welk rijtje klopt NIET?
A
go - went - gone
B
forgive - forgave - forgiven
C
say - said - said
D
hang - hung - hanged

Slide 16 - Quiz


Onregelmatige werkwoorden: Welk rijtje klopt NIET?
A
win - won - won
B
put - put - put
C
hit - hit - hitten
D
hurt - hurt - hurt

Slide 17 - Quiz

Onregelmatige werkwoorden
Welke klopt niet?
A
To buy - bought - bought
B
To be - was/were - been
C
To think - thinked - thinked
D
To take - took - taken

Slide 18 - Quiz

Onregelmatige werkwoorden
Wat is het rijtje van het werkwoord:
bijten
A
bite - bitten - bit
B
bite - bit - bitten
C
bite - bitten - bited
D
bitten - bite - bit

Slide 19 - Quiz

v.t. onregelmatige werkwoorden
to send:
A
send
B
sund
C
sent
D
sind

Slide 20 - Quiz

Past Simple van: go

A
goed
B
going
C
went
D
gone

Slide 21 - Quiz

Onregelmatige werkwoorden
Wat is het rijtje van het werkwoord:
rennen
A
ran - run - ran
B
run - run - run
C
run - ran - ran
D
run - ran - run

Slide 22 - Quiz

Onregelmatige werkwoorden:
Wat is het rijtje van het werkwoord:
tekenen
A
draw - drew - drawn
B
draw - draw - drawn
C
drew - draw - drewn
D
drew - drew - drawn

Slide 23 - Quiz

Hoe goed ken je de onregelmatige werkwoorden al?
A
Perfect!
B
Goed!
C
Redelijk.
D
Slecht

Slide 24 - Quiz