Sk H1

Staat geen plaatje van bij
statief
gaasje
kroezentang
reageerbuisknijper
reageerbuisborstel
schaar
driepoot
1 / 50
suivant
Slide 1: Question de remorquage
ScheikundeMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

Cette leçon contient 50 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Staat geen plaatje van bij
statief
gaasje
kroezentang
reageerbuisknijper
reageerbuisborstel
schaar
driepoot

Slide 1 - Question de remorquage

Wat staat niet op deze foto?
A
Reageerbuis
B
Reageerbuisrekje
C
Reageerbuisborstel
D
Reageerbuisstok

Slide 2 - Quiz

Wat zit er in een spuitfles?
A
Schoon water
B
Gedesinfecteerd water
C
Gedestilleerd water
D
Gedemineraliseerd water

Slide 3 - Quiz

Wanneer je de brander niet gebruikt om iets te verhitten staat deze op de
A
pauze vlam
B
kleurloze vlam
C
blauw ruisende vlam
D
veilige vlam

Slide 4 - Quiz

De 'kleurloze' vlam gebruik je om...
A
Iets sterk te verhitten
B
Iets rustig te verwarmen
C
Aan te geven dat de brander het doet
D
Te laten zien dat de brander aan staat

Slide 5 - Quiz

Milieu-gevaarlijk
ontvlam-baar
Giftig
Schade-lijk
Bijtend (corrosief)

Slide 6 - Question de remorquage

Een eenheid van dichtheid is...
A
g/cm3
B
cm3/g
C
kg
D
dm3

Slide 7 - Quiz

Omrekenen:

1000dm3staatgelijkaan....
A
1L
B
1m3
C
1000cL
D
100L

Slide 8 - Quiz

Omrekenen
4dm3staatgelijkaan....m3
A
40
B
0,4
C
0,04
D
0,004

Slide 9 - Quiz

Omrekenen
70mLstaatgelijkaan....dm3
A
7
B
0,7
C
0,07
D
0,007

Slide 10 - Quiz

Omrekenen:
240 liter =
A
0,240 m3
B
24 dm3
C
240000 cm3
D
24 m3

Slide 11 - Quiz

Volgorde brander uitzetten
1                        2                  3                             
gaskraan dicht
luchtregel-ring dicht
gasregel-knop open
gaskraan open
gasregel-knop dicht

Slide 12 - Question de remorquage

Volgorde brander aanzetten
1                        2                  3                 4                      5
lucifer aan en boven schoorsteen
luchtregelring dicht
gasregel-knop open
gaskraan open
gasregel-knop dicht

Slide 13 - Question de remorquage

Hoe ga je van pauzevlam naar stille blauwe vlam?
A
Luchtregelring ietsjes open draaien.
B
Luchtregelring ietsjes dicht draaien.
C
Gasregelknop ietsjes open draaien.
D
Gasregelknop ietsjes dicht draaien.

Slide 14 - Quiz

Hoe ga je van ruisende blauwe vlam naar pauzevlam?
A
Luchtregelring open draaien.
B
Luchtregelring dicht draaien.
C
Gasregelknop open draaien.
D
Gasregelknop dicht draaien.

Slide 15 - Quiz

Kennis van vorig jaar

Slide 16 - Diapositive

Vaste fase
Vloeibare fase
Gasfase 

Slide 17 - Question de remorquage

(s) solid
(g) gaseous
(l) liquid

Slide 18 - Question de remorquage

Toestandsaanduidingen zijn (s), (l), (g), (aq)

Slide 19 - Diapositive

Geef de namen van de faseovergangen 1 en 4.
Nummer 1
Nummer 4
Smelten
Stollen
Rijpen
Verdampen
Condenseren
Sublimeren

Slide 20 - Question de remorquage

Geef de namen van de faseovergangen 2 en 5.
Nummer 2
Nummer 5
Smelten
Stollen
Rijpen
Verdampen
Condenseren
Sublimeren

Slide 21 - Question de remorquage

Noteer onder de verschillende delen van de grafiek de juiste fase, kies uit vaste stof, vloeistof, gas.
Het kook en smeltpunt van water 
vast
vloeibaar
gas 
vast/vloeibaar
vloeibaar/gas

Slide 22 - Question de remorquage

water (s) betekent
A
water vaste fase
B
water vloeibare fase
C
water gasfase
D
weet ik niet

Slide 23 - Quiz

zuurstof (g) betekent
A
zuurstof vaste fase
B
zuurstof vloeibare fase
C
zuurstof gasfase
D
weet ik niet

Slide 24 - Quiz

(aq) betekent opgelost in water.
suiker (s) --> suiker (aq) betekent
A
suiker smelt
B
suiker wordt opgelost in water
C
suiker verbrandt
D
suiker wordt klontjes

Slide 25 - Quiz

(aq) betekent opgelost in water.
water (g) --> water (l) betekent
A
verdampen
B
verbranden
C
smelten
D
condenseren

Slide 26 - Quiz

(s) komt van solid en betekent vast.
water (s) --> water (l) betekent
A
verdampen
B
verbranden
C
smelten
D
condenseren

Slide 27 - Quiz

water (g) --> water (s)
Betekent rijpen van water. Water is van gasfase naar de vaste fase gegaan. Van gas naar vast heet rijpen.

Slide 28 - Diapositive

1.3 Faseveranderingen

Slide 29 - Diapositive

0 graden Celsius = 273 kelvin. Hoeveel °C is 0 K? (Vul getal in)

Slide 30 - Question ouverte

0 graden Celsius = 273 kelvin. Hoeveel K is 100 °C? (Vul getal in)

Slide 31 - Question ouverte

0 graden Celsius = 273 kelvin. Hoeveel K is 78 °C? (Vul getal in)

Slide 32 - Question ouverte

0 graden Celsius = 273 kelvin. Hoeveel °C is 159 K? (Vul getal in)

Slide 33 - Question ouverte

 ... K - 273 = ... °C
... °C + 273 = ... K
Voorbeeld: -114 °C is dus
 -114 °C + 273 = 159 K

Slide 34 - Diapositive

Een zuivere stof is
A
Een stof die uit 1 soort molecuul bestaat
B
Een stof die uit meerdere soorten moleculen bestaat

Slide 35 - Quiz

Een mengsel is
A
Een stof die uit 1 soort molecuul bestaat
B
Een stof die uit meerdere soorten moleculen bestaat

Slide 36 - Quiz

Mengsel

Stoltraject
Mengsel


bij een mengsel heb je een: smelttraject, stoltraject of kooktraject

Slide 37 - Diapositive

Mengsel

Stoltraject
Mengsel


bij een mengsel heb je een: smelttraject, stoltraject of kooktraject

Slide 38 - Diapositive

Een smelttraject hoort bij een...
A
zuivere stof
B
mengsel

Slide 39 - Quiz

Dit is een
A
smeltpunt
B
smelttraject

Slide 40 - Quiz

Wat is een smelttraject?
A
Een temperatuurpunt waarin een stof smelt bij een vast punt (bv. 3 graden Celcius).
B
Een temperatuurgebied waarin een stof smelt (bv. tussen de 0 en 5 graden Celsius).

Slide 41 - Quiz

Kookpunt
Punten en trajecten
Kooktraject
smelttraject
smeltpunt

Slide 42 - Diapositive

Zuivere stof: smeltPUNT en kookPUNT.




Mengsels: smeltTRAJECT en kookTRAJECT

Slide 43 - Diapositive

Het tempratuur gebied waarin het mengsel kookt heet het
A
Kookpunt
B
Kooktraject

Slide 44 - Quiz

Wat is een smelttraject?
A
Een temperatuurpunt waarin een stof smelt bij een vast punt (bv. 3 graden Celcius).
B
Een temperatuurgebied waarin een stof smelt (bv. tussen de 0 en 5 graden Celsius.

Slide 45 - Quiz

Hoe wordt dit stuk in
de grafiek genoemd?
A
Kookpunt
B
Smeltpunt
C
Kooktraject
D
Smelttraject

Slide 46 - Quiz

De grafiek hiernaast is van ........?
A
Zuivere stof met smeltpunt
B
Mengsel met smeltpunt
C
Zuivere stof met smelttraject
D
Mengsel met smelttraject

Slide 47 - Quiz

Een zuivere stof heeft een smelttraject
A
Nee
B
Ja
C
Soms
D
Geen idee

Slide 48 - Quiz

Ik vond deze quiz
A
heel erg moeilijk
B
beetje moeilijk
C
beetje makkelijk
D
heel erg makkelijk

Slide 49 - Quiz

Einde Quiz
Maak opdrachten 27 t/m 42 uit het boek. Maken in je schrift. Zie boek op blz 29 en 30.

Slide 50 - Diapositive