oefenen werkwoorden verleden en voltooide tijd

Werkwoorden in de verleden en voltooide tijd
1 / 41
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMBOStudiejaar 1

Cette leçon contient 41 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Werkwoorden in de verleden en voltooide tijd

Slide 1 - Diapositive

Hoe goed ben jij in het schrijven van de verleden tijd?
😒🙁😐🙂😃

Slide 2 - Sondage

lesdoelen
  • je kunt persoonsvormen in de verleden tijd goed schrijven
  • je weet het verschil tussen sterke en zwakke werkwoorden
  • je weet het verschil tussen verleden tijd en voltooide tijd 

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Vidéo

Verleden tijd
Voltooide tijd
Tegen-woordige tijd
Hij beantwoordde de vraag.
De vraag is beantwoord.
Beantwoord je de vraag?
Hij schrijft
Hij schreef
Hij heeft geschreven
Ze is gestart.
Maria startte
gewandeld
wandelde
wandelt

Slide 5 - Question de remorquage

Belangrijk: persoonsvorm herkennen!
Weet je het nog? Elke zin heeft een onderwerp en een persoonsvorm.
Het onderwerp is het ding of de persoon die iets doet. 
De persoonsvorm is het werkwoord dat aangeeft wat het ding of de persoon in de zin doet. Het past qua vorm bij het onderwerp = de persoon

Slide 6 - Diapositive

Wat is de persoonsvorm in deze zin?

Geert en Ahmed gingen gisteren samen fietsen.
A
gisteren
B
fietsen
C
gingen
D
Geert en Ahmed

Slide 7 - Quiz

Wat is de persoonsvorm?

De zon scheen gisteren de hele dag.
A
De zon
B
scheen
C
gisteren
D
de hele dag

Slide 8 - Quiz

ik
jullie
raadde
geeuwden
proefde
vertrouwden
pakten
kookte

Slide 9 - Question de remorquage

Weet je het nog?
De verleden tijd gebruik je als iets in het verleden gebeurde. Dat kan lang geleden, maar ook een paar minuten geleden zijn.: Ik belde net met mijn zus.

Slide 10 - Diapositive

zwakke werkwoorden en sterke werkwoorden 


Sterke werkwoorden veranderen van klank 
(kopen-kochten- gekocht)

Zwakke werkwoorden krijgen
(aangepaste) ik-vorm       + te of + de  (maakten   -  belden)

Slide 11 - Diapositive

Slide 12 - Diapositive

Slide 13 - Diapositive

Slide 14 - Diapositive

Slide 15 - Diapositive

Slide 16 - Diapositive

In welke tijd staan de zinnen?

1. Ik heb lekker geslapen.

2. De kinderen moeten weer naar school.

3. Hij dacht aan vorige zomer.

4. De man wilde naar huis gaan.
Voltooide tijd
verleden tijd
verleden tijd
tegenwoordige tijd

Slide 17 - Question de remorquage

Bij de volgende opdrachten: maak de juiste verleden tijd

Slide 18 - Diapositive

Maria .......... (fietsen) gisteren naar school.
A
fietst
B
fietste
C
fietsten
D
fietstte

Slide 19 - Quiz

De kinderen.......... (fietsen) gisteren samen naar de bakker.
A
fietst
B
fietste
C
fietsten
D
fietstte

Slide 20 - Quiz

Hij .... (beantwoorden) de telefoon niet, hoe vaak ik hem ook belde.
A
beantwoordt
B
beantwoorde
C
beantwoordde
D
beantwoorden

Slide 21 - Quiz

Dus: zwakke werkwoorden blijven in een andere tijd hetzelfde klinken.



Bijvoorbeeld:
wacht - wachtte
dans - danste
kook - kookte
teken - tekende

Slide 22 - Diapositive

Sterke werkwoorden: veranderen van klank

Slide 23 - Diapositive

welke werkwoorden zijn sterk/onregelmatig?

Veel voorkomende werkwoorden moet je uit je hoofd leren.
Weet je niet hoe een werkwoord wordt vervoegd? Zoek het op, in een woordenboek, of bij BeterSpellen.nl

Slide 24 - Diapositive

Slide 25 - Diapositive

Enkele veel voorkomende  sterke werkwoorden:
beginnen- begonnen - begonnen
vinden - vonden - gevonden
zingen- zongen- gezongen
brengen- brachten - gebracht
denken - dachten-   gedacht
schrijven - schreven - geschreven
blijven- bleven - gebleven



Slide 26 - Diapositive

De kranten lagen op tafel.
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd
C
voltooide tijd

Slide 27 - Quiz

Zij gaven een feestje.
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd
C
voltooide tijd

Slide 28 - Quiz

Wat is de juiste persoonsvorm in de verleden tijd?

De sleutels ......... (hangen) naast de keukendeur.
A
hangen
B
hing
C
hingen
D
gehangen

Slide 29 - Quiz

Wat is de juiste persoonsvorm in de verleden tijd?

De student ...... (schrijven) de hele les aan een brief.
A
schrijf
B
schreef
C
schreven
D
schreeft

Slide 30 - Quiz

Wat is het voltooid deelwoord? 

Het is een werkwoord in een zin.
Het is niet de persoonsvorm.
(Hoe kun je deze vinden?) 
Ook hier moet je kijken of het zwak of sterk is. 

Een voltooid deelwoord vertelt dat iets klaar is of afgelopen. Dit is de voltooide tijd.


Slide 31 - Diapositive

Voltooid deelwoord
Gefietst  
Gemaakt
Gesnoept
Gekookt

Slide 32 - Diapositive

Voltooid deelwoord
Fietsen -> -en -> fiets -> +ge -> gefiets
Wat is de laatste letter?
Staat de letter in soft ketchup x, 't ex kofschip of 't sexyfokschaap? -> +t 
Dus: gefietst

Ik heb gefietst                  Wij hebben gefietst

Slide 33 - Diapositive

Voltooid deelwoord
Pakken                               pak                      gepakt
Leggen                              leg                       gelegd
Doden                                dood                   gedood
Hopen                                hoop                   gehoopt
Kussen                               kus                       gekust

Slide 34 - Diapositive

Voltooid deelwoord- je herkent het zo

1. er staat altijd een ander werkwoord bij een voltooid deelwoord  (een vorm van   zijn, hebben, worden)
2. het begint vaak met ge, of be, ver, ont 

Ik BEN geboren
Jij HEBT gewerkt
Ik WORD geknipt
Hij HEEFT verloren

Slide 35 - Diapositive

Raymond heeft zijn been ...... (schaven)
A
geschaaft
B
geschaafd
C
geschaafdt
D
geschaven

Slide 36 - Quiz

Gelukkig ben je goed verzeker….
A
verzekert
B
verzekerdt
C
verzekerd
D
geverzekerd

Slide 37 - Quiz

Ik heb gisteren in de tuin (werken)..
A
gewerken
B
gewerkt
C
gewerkd
D
werkte

Slide 38 - Quiz

Hoe herken je een voltooid deelwoord in de zin? 
1. Er staan ALTIJD twee werkwoorden in een zin. 
 
Het hulpwerkwoord is altijd: zijn, hebben of worden.

2. Begint vaak met ge, be, ont, ver, her
Ik HEB GEwerkt 

Ik BEN te laat GEkomen

Hij WERD netjes ONTvangen 





Slide 39 - Diapositive

Wat heb je deze les geleerd?
Niet veel: ik wist dit al en doe het meestal goed
Een beetje: ik weet het ongeveer, maar doe het nog vaak verkeerd
Veel: ik vind werkwoordvormen moeilijk en begrijp het nu beter

Slide 40 - Sondage

einde


Einde

Slide 41 - Diapositive