Spaans generiek CJ unidad 2

Spaans unidad 2 CJ

1 / 34
suivant
Slide 1: Diapositive
SpaansMBOStudiejaar 1,2

Cette leçon contient 34 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Spaans unidad 2 CJ

Slide 1 - Diapositive

 La gramática

Slide 2 - Diapositive

Verbos -AR-ER -IR
Regelmatige werkwoorden eindigend op -AR , -IR , -ER
Weet je de regel nog?
pag. 18 + 28

Slide 3 - Diapositive

¿Marta, tú ........ inglés?
A
hablas
B
habla
C
hablar

Slide 4 - Quiz

Yo .................. español
A
estudiar
B
estudio
C
estudiamos

Slide 5 - Quiz

Vul de juiste vorm van het werkwoord in

Slide 6 - Diapositive

(Nosotros, beber) agua.

Slide 7 - Question ouverte

Sara (abrir) la puerta

Slide 8 - Question ouverte

¿Dónde (vosotros, vivir)?

Slide 9 - Question ouverte

(Nosotros, vivir) en Miami

Slide 10 - Question ouverte

(Yo, vivir) en Haarlem

Slide 11 - Question ouverte

Oefenen met regelmatige werkwoorden op -AR
YO
ÉL, ELLA, USTED
NOSOTROS, NOSOTRAS
VOSOTROS, VOSOTRAS
ELLOS, ELLAS, USTEDES
HABLO
BAILO
CANTA
BAILAN
ESCUCHAS
TOCAMOS
ESCUCHÁIS
BAILA
HABLAN
CANTAMOS
ESTUDIÁIS
HABLAS

Slide 12 - Question de remorquage

Oefenen met regelmatige werkwoorden op -IR
YO
ÉL, ELLA, USTED
NOSOTROS, NOSOTRAS
VOSOTROS, VOSOTRAS
ELLOS, ELLAS, USTEDES
VIVÍS
VIVIMOS
ESCRIBE
VIVO
COMPARTO
ESCRIBIMOS
COMPARTEN
VIVES
ESCRIBEN
VIVE

Slide 13 - Question de remorquage

Oefenen met regelmatige werkwoorden op -ER
YO
ÉL, ELLA, USTED
NOSOTROS, NOSOTRAS
VOSOTROS, VOSOTRAS
ELLOS, ELLAS, USTEDES
COMO
APRENDES
BEBES
CORREMOS
VENDEN
APRENDEMOS
VENDÉIS
BEBE
COMEMOS
VENDO
APRENDEN
COME
CORRE
BEBÉiS

Slide 14 - Question de remorquage

Weet jij de betekenis van deze Spaanse regelmatige werkwoorden? 
Zet de juiste bij elkaar.
comer
bailar
hablar
vivir
cantar
ir
vender
escuchar
escribir
compartir
beber
tocar
schrijven
gaan
dansen
drinken
praten
leven, wonen
luisteren
eten
instrument bespelen, aanraken
delen
zingen
verkopen

Slide 15 - Question de remorquage

Vul de ontbrekende werkwoordsvormen in:

Buenos días,                      Ana Soria.
           de Bolivia.
                           muy bien inglés  y   alemán.
Pero                     en Barcelona.
soy
hablo
me llamo
vivo

Slide 16 - Question de remorquage

Welk werkwoord gebruik je als je leeftijd wilt zeggen
A
ser
B
estar
C
tener
D
cocinar

Slide 17 - Quiz

¿Cuántos años .........?
A
tienes
B
eres
C
es

Slide 18 - Quiz

Zeg in een hele zin hoe oud je bent.

Slide 19 - Question ouverte

Verschillen tussen SER en ESTAR

SER -> permanente eigenschappen
ESTAR -> tijdelijke staat

Slide 20 - Diapositive


Ser

- eigenschap
- verandert niet
- beroep

Estar

- zich bevinden
- tijdelijk
De werkwoorden 'ser' en 'estar' (pag. 40)

Slide 21 - Diapositive

Kies tussen ser en estar:
Maria _____ en mi casa.
A
es
B
está
C
ser
D
eres

Slide 22 - Quiz

Kies tussen ser en estar:
Pedro ........ mi hermano
A
está
B
es

Slide 23 - Quiz

Het bijvoeglijk naamwoord hoort bij een
A
werkwoord
B
lidwoord
C
zelfstandig naamwoord
D
bijwoord

Slide 24 - Quiz

Noem zoveel mogelijk Spaanse bijvoeglijk naamwoorden

Slide 25 - Question ouverte

De mooie auto
A
El bonito coche
B
El coche bonito

Slide 26 - Quiz

Hartelijk dank
A
Muchos gracias
B
Muchas gracias

Slide 27 - Quiz

de blauwe huizen
A
Las casas azuls
B
Las casas azul
C
Las casas azules
D
Las casas azulas

Slide 28 - Quiz

Schrijf op (in hele zinnen): hoe je heet, hoe oud je bent, waar je woont en waar je vandaan komt.

Slide 29 - Question ouverte

Wat betekent het Spaanse woord
'hay'

Slide 30 - Question ouverte

Er is een hotel
A
Está un hotel
B
Es un hotel
C
Hay un hotel

Slide 31 - Quiz

Het hotel is in Madrid
A
El hotel está en Madrid
B
El hotel es en Madrid
C
El hotel hay en Madrid

Slide 32 - Quiz

Ik ben in Barcelona
A
Yo soy en Barcelona
B
Yo es en Barcelona
C
Yo estoy en Barcelona

Slide 33 - Quiz

Ik ken hoofdstuk 2
ja
een beetje
nee

Slide 34 - Sondage